Gevolgschade en het recht op een tweede kans, de verzuimregeling in perspectief
1. Inleiding
Voor het ontstaan van een recht van de schuldeiser op schadevergoeding of ontbinding is vereist, indien nakoming niet onmogelijk is, dat de schuldenaar in verzuim is. De wetgever heeft met het verzuim, en in het bijzonder de ingebrekestelling, een instrument gecreëerd waarmee het moment kan worden gefixeerd waarop de schuldenaar tekortschiet. Uit de Parlementaire Geschiedenis blijkt dat de wetgever de verzuimregeling ziet als middel om het moment van nakoming te bepalen, teneinde vast te kunnen stellen wanneer sprake is van een vertraging in de nakoming.2 Met het verstrijken van het moment van nakoming en het uitblijven van een correcte prestatie ontstaat een, door verzuim gekwalificeerde, vertraging in de nakoming die de schuldeiser de bevoegdheid verschaft schadevergoeding te vorderen of de overeenkomst te ontbinden.3
In dit artikel benader ik de vordering van de schuldeiser tot aanvullende schadevergoeding alsmede tot ontbinding en omzetting vanuit de functie van de verzuimregeling. De bespreking valt uiteen in twee delen.
In de eerste plaats bespreek ik het verzuim bij de aanvullende schadevergoeding. In de tweede plaats ga ik in op de functie van het verzuim bij de remedies ontbinding en vervangende schadevergoeding.
Voor het recht op aanvullende schadevergoeding geldt dat verzuim, gezien haar functie om het moment van het ontstaan van een vertraging in de nakoming te bepalen, alleen van toepassing is op schade die is veroorzaakt door het uitblijven van nakoming (vertragingsschade) en niet ten aanzien van de onmiddellijk en definitief geleden schade die een gevolg is van een ondeugdelijke prestatie (gevolgschade). Alhoewel dit uitgangspunt in de literatuur niet wordt betwist, bestaat een categorie schadegevallen waarbij het onderscheid tussen een ondeugdelijke prestatie en…