Het aan hypotheek accessoire pandrecht van artikel 3:254 BW en de rangwisseling
Samenvatting
Besproken wordt voor welke problemen de notaris bij executie komt te staan als geen rangwisseling van pandrechten bij de rangwisseling van hypotheken plaats heeft. Schrijver stelt voor dat in de akte van rangwisseling wordt bepaald dat de pandrechten van rang wisselen krachtens partijwil en zo dit niet het gewenste effect heeft krachtens een tweezijdige afstand van het eerste pandrecht en een hernieuwde vestiging van het pandrecht als tweede pandrecht met onmiddellijke ingang en met alle daarbij behorende bepalingen.
Tekst
Algemeen
Via artikel 3:254 BW wordt het probleem opgelost dat bij een executie van een hypothecair verbonden onroerende zaak vaak niet helemaal duidelijk is welke oorspronkelijk roerende zaken naar verkeersopvatting of anderszins als onroerend zijn te beschouwen. Tegelijk met de hypotheek kan namelijk pandrecht worden gevestigd op een aantal in artikel 3:254 BW aangeduide roerende zaken met het effect dat deze verpande roerende zaken tezamen met de onroerende zaak 'hypothecair zijn te executeren' als beide rechten dienen tot zekerheid van dezelfde vordering.
Deze bepaling heeft tot gevolg gehad dat in nagenoeg alle hypotheekakten tegelijk voor dezelfde vordering pandrecht wordt gevestigd op de in artikel 3:254 BW bedoelde roerende zaken.
Dit pandrecht blijft in de praktijk bestaan tot de vordering wordt afgelost omdat het pandrecht accessoir is, dat is dus in de gevallen, waarin ook de hypotheek door die aflossing teniet gaat (zogenaamde vaste hypotheken).
Eindigt de hypotheek door opzegging ingevolge artikel 3:81 lid 2 sub d BW dan zal deze opzegging ook het pandrecht doen eindigen, tenminste als de bevoegdheid tot opzegging in de akte ook voor het pandrecht is bedongen en de gedane opzegging ook tevens het pandrecht omvatte.
Het is goed daarop…