Het beoordelen van getuigenverzoeken
DEEL II: WANNEER IS DE ONDERBOUWING VAN EEN GETUIGENVERZOEK AAN DE MAAT?
De teneur na het overzichtsarrest van de Hoge Raad over getuigenverzoeken is dat van de verdediging thans meer aan onderbouwing van een getuigenverzoek mag worden verlangd, maar erg concreet is de hoogte van de lat nog niet. Geprobeerd wordt om de hoogte van die lat concreter te maken en ook wordt de vraag betrokken of en in hoeverre het door het EHRM ontwikkelde ondervragingsrecht bij de onderbouwing van een getuigenverzoek en bij de toetsing van het verzoek door de rechter een rol zou mogen of moeten spelen.
1 Inleiding
In 2011 publiceerde ik in Strafblad een artikel waarin het beoordelen van getuigenverzoeken centraal stond.1 Die bijdrage was vooral bedoeld om de strafrechter een handzame leidraad aan te reiken bij het beslissen op getuigenverzoeken. Die leidraad werd geschreven in een tijd waarin uitspraken van strafrechters in cassatie nogal eens over de kop gingen omdat ofwel de verkeerde maatstaf was gebruikt ofwel de motivering door de feitenrechter van de afwijzing van een getuigenverzoek ondeugdelijk was. De benadering van de Hoge Raad (HR) ten aanzien van klachten over afwijzende beslissingen op getuigenverzoeken is met de invoering van artikel 80a RO echter minder formeel geworden. In cassatie, aldus de HR in zijn overzichtsarrest van 1 juli 2014 met betrekking tot getuigenverzoeken, zal de toetsing:2
Die begrijpelijkheidstoets is een marginale afweging tussen, als waren zij communicerende vaten,3 enerzijds hetgeen aan het getuigenverzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de argumenten van de rechter om het verzoek niet in te willigen. De onderbouwing van het getuigenverzoek door de verdediging is daarmee in de hoogste rechtspraak een centrale plaats gegeven…