Naar de inhoud

Het rechtszekerheidsbeginsel

1. Begrip

Het rechtszekerheidsbeginsel, dat duidelijkheid van het recht en voorzienbaarheid van de toepassing daarvan verlangt, speelt van oudsher een belangrijke rol in de rechtsorde van de Europese Gemeenschap, thans de Europese Unie2. Daarbij vertoont het beginsel verschillende aspecten.

Soms staat de formele rechtszekerheid voorop, in welk verband ook wel van het “vereiste van rechtsduidelijkheid” wordt gesproken3. Formele rechtszekerheid is onder meer aan de orde, waar de lidstaten volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie bij de uitvoering van richtlijnen aan de vereisten van rechtszekerheid en -duidelijkheid zijn gebonden en de bepalingen van richtlijnen met de vereiste specificiteit, nauwkeurigheid en duidelijkheid moeten uitvoeren4. Een klassiek voorbeeld van de omzetting van een richtlijn die in dat opzicht tekortschoot, betreft de Deense implementatie van Richtlijn 75/117/EEG (gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers)5. Waar die richtlijn sprak van “gelijke arbeid of arbeid waaraan gelijke waarde wordt toegekend”, sprak de Deense uitvoeringswet slechts van “gelijke arbeid”. Dat kon geen genade vinden in de ogen van het Hof van Justitie. Volgens het Hof miste de Deense wettelijke regeling op dit punt de voor de bescherming van de betrokken werknemers noodzakelijke duidelijkheid en nauwkeurigheid6.

Naast formele kent het rechtszekerheidsbeginsel ook meer materiële verschijningsvormen. Daarbij zijn vooral het beginsel van de bescherming van verworven rechten en het vertrouwensbeginsel van belang. Deze beginselen zou men als subbeginselen van het rechtszekerheidsbeginsel kunnen beschouwen. Zij stellen onder meer grenzen aan de terugwerkende kracht van wetgeving ten nadele van particulieren7.

2. Rechtszekerheid en interactie tussen unitair recht en nationaal privaatrecht

Algemene rechtsbeginselen vormen een bron…