Het voorwaardelijk eigendomsrecht
1. Inleiding
Na overdracht van een zaak onder eigendomsvoorbehoud heeft de vervreemder een eigendomsrecht onder ontbindende voorwaarde, welk recht vatbaar is voor overdracht en bezwaring. Over deze positie van de vervreemder onder eigendomsvoorbehoud heeft de Hoge Raad al in 1989 duidelijkheid verschaft.2 De positie van de verkrijger onder eigendomsvoorbehoud is nog lange tijd onderwerp van discussie geweest. Op 3 juni 2016 is deze discussie in het arrest Rabobank/Reuser beslist. De Hoge Raad oordeelde dat degene aan wie een zaak onder eigendomsvoorbehoud wordt overgedragen, daarmee een eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde verkrijgt. Dit voorwaardelijk eigendomsrecht is een zakelijk vermogensrecht dat, evenals het voorwaardelijk eigendomsrecht van de vervreemder, vatbaar is voor overdracht en bezwaring.3
In deze bijdrage wordt besproken hoe het voorwaardelijk eigendomsrecht, en meer in het bijzonder het eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde, past in de systematiek van het vermogensrecht. In dat kader wordt eerst aandacht besteed aan het juridische debat dat de opmaat vormde voor de beslissing in de zaak Rabobank/Reuser (paragraaf 2). Vervolgens wordt ingegaan op achtereenvolgens de erkenning van eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde als zakelijk vermogensrecht (paragraaf 3), bezit en houderschap (paragraaf 4), overdracht en bezwaring (paragraaf 5) en op enkele verdere leerstukken zoals verkrijgende verjaring (paragraaf 6). Tot slot komt aan de orde of de in het arrest Rabobank/Reuser gegeven regels zich ook lenen voor toepassing op andere gevallen dan overdracht van een roerende zaak onder eigendomsvoorbehoud (paragraaf 7). Deze bijdrage wordt afgesloten met een korte samenvatting en conclusie.
2. Rabobank/Reuser: erkenning eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde
Een overeenkomst tot overdracht onder eigendomsvoorbehoud heeft de strekking…