Naar de inhoud

Hoge Raad 20 april 2012 (Azizou/De Bijenkorf), «JAR» 2012/135 m.nt. mr. dr. G.W. van der Voet, RAR 2012/99, «JIN» 2012/94 m.nt. prof. mr. A.R. Houweling en mr. P.L.M. Schneider, RvdW 2012/614, NJ 2012/263

Ontslag op staande voet wegens diefstal. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn voor de werknemer, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en ernst van de dringende reden ertoe leiden dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd is.

De werknemer was werkzaam als medewerker logistiek bij de werkgeefster, een groot warenhuis. De werkgeefster voert een strikt beleid om diefstal van haar winkelgoederen te voorkomen en ziet toe op correcte nakoming van de huisregels. Na een uitverkoopactie heeft de werknemer de volgende dag verzocht of hij enkele goederen die daarbij onverkocht waren gebleven, tegen de voor personeel bij de actie geldende gereduceerde prijzen mocht kopen. Dit is hem door zijn leidinggevende geweigerd. Enkele dagen later is bij controle gebleken dat de werknemer enkele artikelen die bij de uitverkoopactie onverkocht waren gebleven, zonder betaling of toestemming trachtte mee te nemen uit het winkelpand. De werknemer is wegens diefstal op staande voet ontslagen. De werknemer heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen en loon gevorderd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd was en de loonvordering toegewezen. Het hof heeft dit vonnis vernietigd en de vordering alsnog afgewezen

De Hoge Raad overweegt als volgt. Bij de beantwoording van de vraag of de aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde redenen als dringend in de zin van art. 7:677 lid 1 BW hebben te gelden, moeten mede worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die het ontslag voor hem zou hebben. Maar ook indien deze gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is (vgl. HR 21 januari 2000, «JAR» 2000/45). Ingevolge art. 7:678 lid 2 aanhef en onder d BW kunnen dringende redenen onder andere aanwezig worden geacht wanneer de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt. Het oordeel van het hof komt erop neer dat de werkgeefster voldoende zwaarwegende redenen had om haar bedrijfsbeleid tegen diefstal door het eigen personeel strikt te handhaven, en dat in het onderhavige geval de aan het ontslag ten grondslag gelegde redenen dit ontslag ook overigens kunnen dragen nu de werknemer van dat bedrijfsbeleid op de hoogte was, wist dat dit daadwerkelijk werd gehandhaafd en door zijn eigen handelwijze aanleiding heeft gegeven tot een vertrouwensbreuk met zijn werkgever. Dit oordeel berust op een juiste rechtsopvatting en is alleszins begrijpelijk. Datzelfde geldt voor het oordeel van het hof dat de gevolgen die dit ontslag voor de werknemer had, niet konden afdoen aan de gerechtvaardigdheid daarvan. (NB. Dit arrest is in overeenstemming met de vaste…