Naar de inhoud

Identificatieplicht

Met ingang van 1 juni 1994 geldt de Wet op de identificatie-plicht. Op grond van deze wet is iedereen in Nederland vanaf de leeftijd van 12 jaar verplicht in bepaalde gevallen middels een identiteitsbewijs (ID-bewijs) zijn of haar identiteit te bewijzen.

Als ID-bewijs gelden voor Nederlanders een geldig paspoort of toeristenkaart, een geldig Nederlands rijbewijs of een gemeentelijke identiteitskaart. Ter zijde merk ik op dat bij indiensttreding een rijbewijs niet als ID-bewijs kan dienen, omdat een rijbewijs niet de nationaliteit vermeldt. Voor een persoon die niet de Nederlandse nationaliteit heeft, zijn de volgende ID-bewijzen geldig: het verblijfsdocument van de vreemdelingendienst, het vluchtelingen- of vreemdelingenpaspoort, een niet-Nederlands paspoort waarin door de vreemdelingendienst een vergunning tot verblijf is aangetekend en voor asielzoekers het zogenaamde (electronisch) W-document. Zie over de identificatie van buitenlanders overigens ook onder punt 5 aan het slot van deze bijdrage.

De nieuwe wet zal door de notariële praktijk in ruime mate moeten worden toegepast.

Allereerst is de notaris als iedere andere werkgever verplicht zijn werknemers om een ID-bewijs te vragen en een kopie daarvan in de loonadministratie op te nemen. De aard en het nummer van het ID-bewijs moeten apart worden geregistreerd. Deze verplichting geldt vanaf 1 juni 1994 bij het aantrekken van nieuwe werknemers; voor de huidige werknemers geldt een periode van één jaar waarin de werkgever aan deze verplichting moet voldoen (er bestaat dus een overgangsregeling tot 1 juni 1995).

In de Wet op de identificatieplicht is voorts een wijziging opgenomen van artikel 25 van de Wet op het Notarisambt. …