Naar de inhoud

Interpretatie naar tekst of naar ratio van de wet?

De rechter moet beslissen over de vraag hoe in concrete situaties de wet wordt toegepast. Met het oog daarop is hij geroepen om het beslissende woord te spreken, niet alleen over de feiten van de zaak, maar ook over de uitlegging van wetteksten. De negentiende-eeuwse gedachte dat zijn taak zich beperkt tot het eenvoudigweg naast elkaar leggen van feit en rechtsregel en daaruit de min of meer evidente conclusie te trekken, heeft de rechtswetenschap allang achter zich gelaten, en het moet gezegd zijn: ook de politici zijn zich ervan bewust dat de geschreven regels niet altijd tot een eenduidige uitkomst leiden. Toch is daarmee de strijd, als ik het nu even zo mag noemen, niet gestreden. De rechter kan zich meer en minder ruimte permitteren bij de uitlegging van de wet. En hoe gevoelig dit ligt, blijkt wel hieruit dat een wetsuitlegging die meer of minder afwijkt van de letterlijke betekenis van het geschrevene, lange tijd, en soms ook thans nog, werd c.q. wordt gekenschetst als contra legem. Dergelijke interpretatie werd kennelijk opgevat als strijdig met de wet zelf.

Over wetsuitlegging zijn boekenkasten volgeschreven en naar het zich laat aanzien zal het onderwerp steeds opnieuw pennen in beweging brengen, aangezien de verhouding tussen rechter en wetgever geenszins onwrikbaar vastligt, maar met het voortschrijden van de maatschappelijke ontwikkeling mee-evolueert. Een van de meest pregnante vragen die in de rechtsvindingsleer van belang zijn, betreft die welke betekenis moet worden toegekend aan de (letterlijke) tekst van de wet en vooral hoe deze moet worden afgewogen tegen een mogelijk daarvan afwijkende bedoeling of ratio.

Ten onzent komen…