Naar de inhoud

JAR 2017/126, Kantonrechter Rechtbank Noord-Holland zp Haarlem 05-04-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:2911, 5174409 CV EXPL 16-5682 (met annotatie van mr. dr. E. Koot-van der Putte)

Inhoudsindicatie

Nieuwe cao niet afgesloten met voldoende representatieve vakbonden, FNV-leden niet gebonden ondanks dynamisch incorporatiebeding

Samenvatting

Op de arbeidsovereenkomsten van het grondpersoneel van Transavia is de CAO Transavia Grondpersoneel van toepassing. Ongeveer 600 werknemers vallen binnen de werkingssfeer. Iets minder dan 1/3 van de in totaal 200 bij de vakbonden aangesloten werknemers en dus circa 15% van de 600 werknemers wordt vertegenwoordigd door FNV. FNV was partij bij de cao 2011-2013. Volgens die cao hadden de werknemers recht op 10 roostervrije dagen van 8 uur of 20 roostervrije dagen van 4 uur. Op 7 oktober 2015 wordt een nieuwe cao afgesloten zonder FNV. De werknemers leveren op grond van de nieuwe cao 6 ADV-dagen in. De cao 2011-2013 is door Transavia op 28 januari 2016 opgezegd. Het geschil dat partijen verdeeld houdt, betreft de vraag of de leden van FNV gebonden zijn aan de nieuwe cao 2013-2016. De arbeidsovereenkomsten bevatten een zogeheten dynamisch incorporatiebeding: het beding ziet niet alleen op de bij het sluiten ervan geldende cao, maar ook op opvolgende versies ervan. FNV stelt dat haar leden zich niet wilden binden aan cao’s waarbij FNV geen partij is. Transavia voert aan dat het beding is opgenomen in een modelarbeidsovereenkomst die is opgesteld door cao-partijen en dat een meer geobjectiveerde uitleg dus voor de hand ligt.

De kantonrechter is van oordeel dat het standpunt van Transavia niet als juist kan worden aanvaard. De leden van FNV mochten redelijkerwijs verwachten dat eventuele toekomstige cao’s, net als de cao die zij van toepassing hebben verklaard middels het incorporatiebeding, zou worden gesloten met representatieve vakorganisaties, die beogen hun belangen te behartigen. In de aanvaarding van het incorporatiebeding ligt niet de bedoeling besloten om ook aan een cao die met niet representatieve vakorganisaties is gesloten, gebonden te kunnen worden. De representatiegraad bij het aangaan van de cao 2011-2013 was ongeveer 33%. Mede door het feit dat een van de drie vakbonden waar de cao 2013-2016 mee is gesloten een categorale vakbond is (alleen voor technici) en daarom niet een representatieve vakbond voor (al) het grondpersoneel is, is de representatiegraad bij de cao 2013-2016 minder dan 10%. De kantonrechter oordeelt dat de cao 2013-2016 niet is afgesloten met vakbonden die voldoende representatief zijn. Dat betekent dat de leden van FNV niet op grond van het incorporatiebeding aan deze cao gebonden zijn en dat de cao niet op hen van toepassing is.

 

NB. In eerdere zaken waarin een nieuwe cao was gesloten met duidelijk minder representatieve vakbonden en deze hadden ingestemd met een verslechtering van arbeidsvoorwaarden, werd eveneens geoordeeld dat leden van de vakbond die niet partij was bij de nieuwe cao, niet aan deze cao gebonden waren. Vgl. «JAR» 2008/191 (H&M) en «JAR» 2006/27 (Hema).

Uitspraak

1. Het procesverloop

(...; red.)

2. De vordering en het verweer

2.1. FNV vordert bij gewijzigde eis:

1. dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart

primair:

dat de CAO 2011-2013 onverminderd op de leden van de FNV van toepassing is;

subsidiair:

dat de CAO 2011-2013 op de leden van de FNV van toepassing is tot 1 mei 2016.

2. dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, Transavia veroordeelt tot

primair:

toekenning van 10 ADV-dagen op jaarbasis aan de leden van de FNV die vóór 1 mei 2016 lid waren van de FNV en in dienst waren van Transavia, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2015, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= per dag dat Transavia nalaat aan deze veroordeling te voldoen;

subsidiair:

toekenning van 10 ADV-dagen op jaarbasis aan de leden van de FNV die vóór 1 mei 2016 lid waren van de FNV en in dienst waren van Transavia, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2015 tot 1 mei 2016, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= per dag dat Transavia nalaat aan deze veroordeling te voldoen;

3. één en ander met veroordeling van Transavia in de kosten van het geding.

2.2. Transavia voert verweer. Op de inhoud waarvan hierna zal worden in gegaan.

3. De feiten

3.1. FNV behartigt de belangen van werknemers, waaronder werknemers werkzaam in de sector personenvervoer door de lucht.

3.2. Op de arbeidsovereenkomsten van de bij Transavia in dienst zijnde werknemers, werkzaam als grondpersoneel, is van toepassing de collectieve arbeidsovereenkomst Transavia Grondpersoneel, verder te noemen “de CAO Grondpersoneel”.

3.3. Bij Transavia vallen ongeveer 600 medewerkers onder de werkingssfeer van de CAO Grondpersoneel. Ten aanzien van de organisatiegraad geldt dat daarvan circa 200 zijn aangesloten bij een vakbond. De georganiseerde werknemers zijn globaal als volgt verdeeld over de vakbonden:

– tussen de 79-86 lid van de NVLT

– tussen de 70-87 lid van de FNV

– circa 35 lid van De Unie

– 6 lid van de CNV

Eén en ander betekent dat de FNV iets minder dan 1/3 van de in totaal 200 bij de vakbonden aangesloten werknemers vertegenwoordigt, en circa 15% van het totaal aantal van 600 werknemers dat valt onder de werkingssfeer van de CAO Grondpersoneel.

3.4. Bij de CAO 2011-2013 waren de volgende vakbonden partij: de FNV, de CNV, De Unie en NVLT. In Bijlage 9A “Arbeidsduurverkorting” van de CAO 2011-2013 is, samengevat, bepaald dat medewerkers per jaar recht hebben op 10 roostervrije dagen van 8 uur of 20 roostervrije dagen van 4 uur.

3.5. Op 7 oktober 2015 is een nieuwe CAO afgesloten met als looptijd 1 mei 2013 tot en met 31 december 2016, hierna “CAO 2013-2016”. Bij deze CAO waren de CNV, De Unie en NVLT partij (en de FNV niet). In het Onderhandelingsakkoord ten aanzien van deze CAO is onder 3) ten aanzien van de ADV-dagen samengevat bepaald dat deze in 2 jaar worden afgebouwd naar 4 dagen. Over 2015 bestaat nog recht op 7 dagen en vanaf 2016 en verder, bestaat er recht op 4 dagen. Per saldo leveren de werknemers op grond van deze nieuwe CAO dus 6 ADV-dagen in.

3.6. De CAO 2011-2013 is door Transavia bij aangetekende brief opgezegd op 28 januari 2016.

3.7. FNV heeft Transavia verzocht om de CAO 2011-2013 onverminderd te blijven toepassen op haar leden. Transavia heeft bij brief van 8 maart 2016 laten weten dat zij van mening is dat de nieuwe CAO 2013-2016 ook de FNV leden bindt, en dat zij (dus) gerechtigd is de gewijzigde ADV-regeling met ingang van 1 januari 2015 ook op leden van de FNV toe te passen.

4. De beoordeling

4.1. Het geschil dat partijen verdeeld houdt, betreft de vraag of de leden van de FNV gebonden zijn aan de CAO 2013-2016, met name aan de daarin met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2015 opgenomen afbouw van ADV dagen (van 10 naar 7 dagen in 2015 en naar 4 dagen vanaf 2016).

4.2. Vooropgesteld moet worden dat gebondenheid van werknemers aan een CAO op meerdere manieren tot stand kan komen:

– rechtstreekse binding als lid van een CAO sluitende vakbond; leden van de FNV zijn via artikel 9 lid 1 Wet CAO rechtstreeks gebonden aan een CAO waarbij de FNV partij is;

– werknemers die geen lid zijn van een vakbond kunnen toch gebonden zijn aan een CAO wanneer deze algemeen verbindend is verklaard;

– werknemers kunnen via een zogeheten incorporatiebeding in hun arbeidsovereenkomst, waarbij de bepalingen uit een CAO van toepassing zijn verklaard, gebonden zijn aan de CAO;

– ten slotte is ten aanzien van arbeidsvoorwaardenbepalingen uit een CAO sprake van doorwerking in de individuele arbeidsovereenkomsten, hetgeen inhoudt dat deze voorwaarden gaan deel uitmaken van de individuele arbeidsovereenkomsten; aldus blijven deze bepalingen gelden (nawerken) ook wanneer de CAO niet langer geldig is.

Gebondenheid op grond van artikel 9 Wet CAO

4.3. Op grond van artikel 19 Wet CAO is de CAO 2011-2013 telkens voor 1 jaar verlengd en pas geëindigd per 1 mei 2016 als gevolg van de opzegging door Transavia op 28 januari 2016. De kantonrechter volgt Transavia niet in haar standpunt dat de CAO 2011-2013 door het met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2013 tot stand komen van een nieuwe CAO waarbij FNV geen partij is, is geëindigd ten aanzien van de FNV.

Uitgangspunt is dan ook dat in beginsel de CAO 2011-2013 van toepassing is gebleven op leden van de FNV gedurende de gehele periode tussen 1 januari 2011 en 1 mei 2016. Dit zou slechts anders kunnen zijn indien de nieuwe CAO 2013-2016 via incorporatie in de arbeidsovereenkomst, van toepassing is geworden (zie hierna).

Gebondenheid via het incorporatiebeding

4.4. In artikel 5.1. van de CAO 2011-2013 is het volgende bepaald:

“Het aangaan of verlengen van een dienstbetrekking tussen werkgever en werknemer wordt vastgelegd in een arbeidsovereenkomst op de wijze als vermeld in bijlage 1.”

In deze (model) arbeidsovereenkomst is in artikel 3 het volgende bepaald:

“Op werknemer zijn van toepassing de bepalingen van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor Transavia Grondpersoneel.”

Transavia heeft bij nadere aktewisseling niet langer betwist dat de leden van de FNV een arbeidsovereenkomst hadden of hebben zoals verwoord in de Model Arbeidsovereenkomst, Bijlage 1 bij de CAO 2011-2013.

4.5. Bovengenoemd beding betreft een zogeheten dynamisch incorporatiebeding: het beding ziet niet alleen op de bij het sluiten ervan geldende CAO, maar ook op opvolgende versies ervan. In beginsel betekent dit dat, indien na het sluiten van de arbeidsovereenkomst, een andere CAO bij de werkgever gaat gelden, ervan uit gegaan kan worden dat het beding tevens op die CAO ziet (Hof Den Haag 31 maart 2006, JAR 2006/136).

4.6. De kern van het geschil dat partijen verdeeld houdt, betreft de vraag welke uitleg in dit geval aan het incorporatiebeding moet worden gegeven. FNV bepleit aan de hand van uitleg op grond van de Haviltex-norm dat haar leden niet hebben beoogd zich ook te binden aan een CAO waarbij hun vakbond geen partij is. Transavia stelt dat het incorporatiebeding deel uitmaakt van een model arbeidsovereenkomst die is opgesteld door CAO-partijen, en dat (dus) een meer geobjectiveerde uitleg voor de hand ligt. Er is geen enkele – objectieve – aanwijzing inhoudende dat de FNV leden beoogd hebben zich alleen te willen binden aan toekomstige CAO’s waarbij hun eigen vakbond partij is, aldus Transavia.

4.7. Uit het arrest DSM/Fox (NJ 2005/493

4.8. Op grond van deze “gecombineerde uitleg leer” komt de kantonrechter tot het oordeel dat de uitleg die Transavia geeft aan het incorporatiebeding, niet als juist kan worden aanvaard. Doorslaggevend daarbij is het volgende.

4.9. Vast staat dat de CAO 2011-2013 is afgesloten met de FNV, de CNV, de Unie en de NVLT. Geoordeeld wordt dat de leden van de FNV waar het hier om gaat, redelijkerwijs mochten verwachten dat eventuele toekomstige CAO’s, net als de CAO die zij van toepassing hebben verklaard op hun arbeidsovereenkomst door te tekenen voor het betreffende incorporatiebeding, zou worden gesloten met representatieve vakorganisaties, die beogen hun belangen te behartigen. Op het moment dat deze werknemers hebben ingestemd met toepasselijkheid van de – met name genoemde – CAO die is aangegaan door representatieve vakorganisaties hebben zij te kennen gegeven dat zij gebonden willen zijn aan de afspraken die door die vakorganisaties zijn gemaakt. In de aanvaarding van het incorporatiebeding ligt niet de bedoeling besloten om ook aan een CAO die met niet representatieve vakorganisaties is gesloten, gebonden te kunnen worden. Dit volgt zowel uit toepassing van de Haviltex-norm (de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten) als uit een meer geobjectiveerde uitleg (aannemelijkheid van de rechtsgevolgen).

4.10. Ten aanzien van de representativiteit van de vakorganisaties die de CAO 2013-2016 hebben afgesloten wordt het volgende overwogen (en in dit opzicht doen zich, anders dan door Transavia betoogd, wel degelijk overeenkomsten voor met de Mitex zaak, JAR 2008/191). Ongeveer 600 medewerkers vallen onder de werkingssfeer van de CAO Grondpersoneel. Uitgaande van de hiervoor onder 3.3. genoemde ledenaantallen gedurende de jaren 2014 tot en met 2016, en ervan uitgaande dat deze aantallen in 2011 niet wezenlijk anders waren, geldt dat de representatiegraad bij het aangaan van de CAO 2011-2013 ongeveer 33% was (1/3 van de 600 werknemers die onder het bereik van de CAO vallen).

4.11. De CAO 2013-2016 is aangegaan met de NVLT, de Unie en de CNV, samen goed voor circa 120 leden hetgeen neer zou komen op een representatiegraad van ongeveer 20%. Hierbij past echter een belangrijke kanttekening met betrekking tot de NVLT. Onbestreden is gesteld door de FNV dat de NVLT een zogeheten categorale vakbond is waarvan alleen technici lid kunnen worden (“certifying staff”, onderhoudsmonteurs en instructeurs). Van de 600 medewerkers die vallen onder de CAO grondpersoneel, kunnen ongeveer 150 medewerkers lid worden van de NVLT, de overige 450 medewerkers kunnen dat niet. Feitelijk zijn ca 80 technici aangesloten bij de NVLT, en de overige 70 ongeorganiseerd. Op deze grond is de kantonrechter van oordeel dat de NVLT niet als representatieve vakbond voor (al) het grondpersoneel kan worden aangemerkt. Wanneer het aantal leden van de NVLT buiten beschouwing wordt gelaten, en alleen wordt gekeken naar de leden van de Unie en de CNV, is nog slechts sprake van een representatiegraad van minder dan 10%. Gelet op het lage ledenaantal van de Unie en de CNV in verhouding tot het aantal leden van de FNV, en mede in aanmerking genomen de hierboven geplaatste kanttekening ten aanzien van de NVLT, is de kantonrechter samenvattend van oordeel dat de CAO 2013-2016 niet is afgesloten met vakbonden die voldoende representatief zijn voor de werknemers die vallen onder de werkingssfeer van de CAO. Het gevolg hiervan is dat de leden van de FNV niet op grond van het incorporatiebeding aan deze CAO zijn gebonden en dat deze CAO niet op hen van toepassing is.

Artikel 14 Wet CAO

4.12. Transavia heeft als verweer gevoerd dat de leden van de FNV aan de CAO 2013-2016 zijn gebonden op grond van artikel 14 Wet CAO. Dit verweer wordt niet gevolgd.

Artikel 14 legt een verplichting op de werkgever, en wel de verplichting om de CAO ook toe te passen op werknemers, die niet door de CAO zijn gebonden (door hun lidmaatschap van een vakvereniging). Doel hiervan is te voorkomen dat een werkgever na het sluiten van de CAO werknemers in dienst neemt waarmee hij slechtere arbeidsvoorwaarden zou kunnen overeenkomen, omdat zij niet georganiseerd zijn. Artikel 14 richt zich niet op de werknemer en heeft daarom ook niet tot gevolg dat ongebonden werknemers, zoals hier de leden van de FNV ten aanzien van de CAO 2013-2016, deze CAO tegen zich moeten laten gelden.

Gevolgen van gebondenheid aan en toepasselijkheid van de CAO 2011-2013

4.13. Zoals hiervoor onder 4.3. overwogen is de CAO 2011-2013 onverminderd van toepassing gebleven op leden van de FNV tot het moment van opzegging per 1 mei 2016. Ook na 1 mei 2016 zijn de arbeidsvoorwaarden bepalingen uit deze CAO van toepassing gebleven nu deze bepalingen “nawerken” omdat zij deel zijn gaan uitmaken van de individuele arbeidsovereenkomsten.

Artikel 7:611 BW en 6:248 BW

4.14. Het beroep van FNV op het eenzijdig wijzigingsbeding en de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid behoeft geen bespreking meer, nu de vordering zal worden toegewezen op grond van de uitleg van het incorporatiebeding.

Conclusie

4.15. Het voorgaande voert tot de conclusie dat de vorderingen van FNV zullen worden toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding tot het opleggen van dwangsommen.

In de aard van de zaak en de procespartijen ziet de kantonrechter aanleiding tot compensatie van kosten.

5. De beslissing

De kantonrechter:

5.1. verklaart voor recht dat de CAO 2011-2013 onverminderd op de leden van de FNV van toepassing is;

5.2. veroordeelt Transavia tot toekenning van 10 ADV-dagen op jaarbasis aan de leden van de FNV die vóór 1 mei 2016 lid waren van de FNV en in dienst waren van Transavia, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2015;

5.3. compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;

5.4. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.

Noot

De kantonrechter Haarlem oordeelt dat de FNV-leden niet op grond van het dynamisch incorporatiebeding kunnen worden gehouden aan de opvolgende cao waarbij FNV geen partij (meer) is. De FNV-leden komt een beroep toe op nawerking van de laatste cao waarbij FNV partij was. Het beroep door de werkgever op het incorporatiebeding wordt afgewezen op grond van de toepassing van het Haviltex-criterium gecombineerd met de cao-norm, nu geen sprake was van representatieve vakorganisaties die de opvolgende cao sloten, hetgeen anders is dan hetgeen FNV-leden voor ogen stond en hetgeen zij mochten verwachten toen zij het incorporatiebeding ondertekenden.

Belang van de uitspraak

Het beoordelen van de representativiteit van vakorganisaties is niet zelden lastig, omdat de wet geen objectieve, cijfermatige aanknopingspunten kent. Ook de literatuur is verdeeld over de vraag of het wenselijk zou zijn om representativiteitseisen te stellen aan vakorganisaties. De kantonrechter Haarlem zet een eerste stap met dit vonnis. Voor het krachtenveld binnen de arbeidsverhoudingen kan een dergelijke koers in de rechtspraak (indien deze zich zou voortzetten) een steun in de rug van grotere vakbonden, zoals FNV, betekenen.

Binding op grond van de Wet CAO

De kantonrechter constateert dat de FNV-leden op grond van art. 9 en 12 Wet CAO gebonden waren aan de Cao 2011-2013. Immers, zij waren, evenals hun werkgever, georganiseerd bij de cao-sluitende partijen, terwijl zij tegelijkertijd vielen onder de werkingssfeer van de cao. Door de normatieve werking van art. 12 Wet CAO heeft doorwerking in de individuele arbeidsovereenkomsten van de FNV-leden plaatsgevonden. Na afloop van de cao geldt nawerking en blijven de arbeidsovereenkomsten genormeerd naar voorbeeld van de cao.

De nawerking kan mogelijk worden doorbroken door de toepasselijkheid van een incorporatiebeding. In de (model)arbeidsovereenkomsten van Transavia is in artikel 3 het volgende bepaald: “Op werknemer zijn van toepassing de bepalingen van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor Transavia Grondpersoneel.” Dit betreft een zogeheten dynamisch incorporatiebeding: het beding ziet niet alleen op de tijdens het sluiten ervan geldende cao, maar ook op opvolgende versies ervan.

Uitleg incorporatieding

De kantonrechter legt het incorporatiebeding uit aan de hand van de Haviltex-norm (HR 13 maart 1981, NJ 1981/635). De incorporatie betreft immers geen cao-recht, maar puur individueel verbintenissenrecht. De kantonrechter oordeelt dat de leden van de FNV, redelijkerwijs mochten verwachten dat eventuele toekomstige cao’s, net als de cao die zij van toepassing hebben verklaard op hun arbeidsovereenkomst door te tekenen voor het betreffende incorporatiebeding, zou worden gesloten met representatieve vakorganisaties, die beogen hun belangen te behartigen. Op het moment dat deze werknemers hebben ingestemd met toepasselijkheid van de – met naam genoemde – cao die is aangegaan door representatieve vakorganisaties hebben zij te kennen gegeven dat zij gebonden willen zijn aan de afspraken die door die vakorganisaties zijn gemaakt.

Representativiteit

De kantonrechter komt tot de conclusie dat door het sluiten van de laatste cao waarbij FNV dus niet langer partij is, de representativiteit aan werknemerszijde is teruggezakt van 33% naar circa 10%. De kantonrechter concludeert derhalve dat de Cao 2013-2016 niet is afgesloten met vakbonden die voldoende representatief zijn. De FNV-leden zijn derhalve niet door het incorporatiebeding aan deze cao gebonden.

Nawerking

Nu het incorporatiebeding de leden van FNV niet kan binden, vallen de FNV-leden terug op de nawerking van de laatste cao waar hun vakbond nog partij bij was: de Cao 2011-2013. Op grond van art. 9 en 12 Wet CAO (de normatieve werking, ook wel ‘stempelwerking’) heeft de cao doorgewerkt in de individuele arbeidsovereenkomsten. Deze arbeidsovereenkomsten zijn als het ware ‘gemodelleerd’ naar voorbeeld van de cao. Op het moment dat de cao-werking eindigt, zijn de individuele arbeidsovereenkomsten blijvend gemodelleerd naar voorbeeld van de cao. De nawerking blijft voortduren totdat individuele partijen consensus bereiken over andere afspraken. In het nawerkingstijdvak bestaat dus wel de individuele contractsvrijheid om in afwijking van deze nawerking te contracteren.

Verwante rechtspraak

Dit is een uitspraak in de lijn van verwante uitspraken terzake de Horeca-cao, en de Mitex-Cao, enkel gesloten met De Unie («JAR» 2006/57; «JAR» 2007/81; «JAR» 2008/191). In die gevallen was sprake van één kleine vakbond die alle grote vakorganisaties ‘buiten spel’ zette. De kantonrechter heeft destijds op verschillende manieren een beroep van de werkgever op een dynamische incorporatiebeding afgewezen. Aansluiting werd daarbij gezocht bij de ‘Bollemeijer-criteria’ (HR 20 december 20002, «JAR» 2003/19, TPG/Bollemeijer), dat wil zeggen het criterium of de cao wel was afgesloten door één (of meer) grotere vakorganisaties die beoogde de belangen van de betrokken werknemers te vertegenwoordigen.

In de zaak Ataya/Castellum Novum («JAR» 2006/57) ging het om een gebonden werknemer (FNV-lid) die na het afsluiten van de nieuwe Horeca-cao (waarbij FNV geen partij meer was) plots als ongebonden werknemer gold. De toepassing van de nieuwe Horeca-cao, waartoe de werkgever op grond van art. 14 Wet CAO verplicht was, werd door de werknemer geweigerd. Het beroep van de werkgever op het dynamisch geformuleerde incorporatiebeding strandde, nu dus geen sprake was van één of meer grotere vakorganisaties die het belang van de betrokken werknemers in voldoende mate behartigden. 

Anders was de benadering van de rechter inzake de Toiletjuffrouw-uitspraak («JAR» 2007/81). Ook hier stond de vraag centraal of de werkgever een beroep kon doen op het incorporatiebeding dat naar de Horeca-Cao verwees, terwijl de Horeca-cao slechts door enkel de Unie was afgesloten en niet langer door de grotere partijen zoals FNV en CNV. In casu was de werkneemster niet georganiseerd bij een vakbond. De kantonrechter oordeelt dat op zich ook één vakbond partij kan zijn bij de cao (dus niet meerdere vakbonden), maar dat het beroep op het incorporatiebeding om omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn. Deze omstandigheden – van feitelijke aard – deden zich hier voor.

Weer anders, en iets praktischer mijns inziens, was de benadering van de kantonrechter in de Hennes & Mauritz-uitspraak («JAR» 2008/191), waarin de kantonrechter de Haviltex-norm toepaste. In deze zaak werd de Mitex-cao afgesloten door – ook weer – de Unie, terwijl de eisers allen als magazijnmedewerker werkten. De kantonrechter oordeelde dat de Unie (die oorspronkelijk was gericht op middelbaar- en hoger personeel) niet als representatief kon worden gezien voor deze groep medewerkers.

Deze laatste benadering heeft de Haarlemse kantonrechter nu ook geïnspireerd, hetgeen leidde tot de vraag of de vakbondsleden mochten verwachten dat het incorporatiebeding zag op een Cao Transavia Grondpersoneel, afgesloten door hun eigen (grote) vakorganisatie, te weten FNV. Een verschil met de H&M-zaak is dat in de onderhavige casus nog 3 bonden over zijn: alleen de FNV is niet langer partij bij de cao. Daarbij is de representativiteitstoets in de H&M-zaak meer kwalitatief van aard, terwijl in de Transavia-zaak een kwantitatieve representativiteitstoets wordt uitgevoerd.

mr. dr. E. Koot-van der Putte

Instantie Kantonrechter Rechtbank Noord-Holland zp Haarlem
Datum uitspraak05-04-2017
PublicatieJAR 2017/126 (Sdu Jurisprudentie Arbeidsrecht), aflevering 7, 2017
Annotator
  • mr. dr. E. Koot-van der Putte
ECLIECLI:NL:RBNHO:2017:2911
Zaaknummer5174409 CV EXPL 16-5682
Overige publicaties
  • ECLI:NL:RBNHO:2017:2911
  • JIN 2017/131 met annotatie van E. Aerts
  • AR-Updates.nl 2017-0462
  • AR 2017/1998
RechtsgebiedArbeidsrecht
Rechters
  • mr. Pieters
Partijen De vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Federatie Nederlandse Vakbeweging te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.A. Severijn,
tegen
de commanditaire vennootschap Transavia Airlines CV te Schiphol,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.C.M. Andriessen.
Regelgeving
  • Wet CAO - 9
  • Wet CAO - 14
  • BW Boek 6 - 248