Naar de inhoud

JAR 2017/164, Rechtbank Rotterdam (Team Haven en handel) 05-04-2017, ECLI:NL:RBROT:2017:2979, C/10/400885/HA ZA 12-398 (met annotatie van mr. S.J. Sterk)

Inhoudsindicatie

Ontslag statutair bestuurder, Opzegverbod bij ziekte niet van toepassing nu bestuurder kennis had genomen van het voornemen hem te ontslaan

Samenvatting

De werkgever heeft de werknemer, statutair bestuurder, ontslagen als bestuurder en als werknemer op de aandeelhoudersvergadering van 8 augustus 2011. Daarbij is aan de werknemer geen vergoeding toegekend. De werknemer stelt dat het ontslag als werknemer niet rechtsgeldig is, omdat het in strijd is met het opzegverbod bij ziekte. Hij heeft zich op 7 april 2011 ziek gemeld. De werkgever voert aan dat de werknemer ten tijde van de ziekmelding al wist dat het voornemen bestond om hem te ontslaan, omdat de advocaat van de werkgever dit op 6 april 2011 telefonisch aan hem heeft meegedeeld. De rechtbank heeft de werkgever

opgedragen om dit te bewijzen. Het opzegverbod bij ziekte geldt voor een bestuurder niet, aldus de rechtbank, wanneer de ziekmelding is gedaan nadat de bestuurder kennis heeft genomen van het voornemen hem te ontslaan.

Op basis van de verklaringen van de gehoorde getuigen oordeelt de rechtbank dat de werkgever in het bewijs is geslaagd. De werknemer heeft zich weliswaar ziek gemeld voordat hij de oproep voor de ava had ontvangen, maar de werkgever heeft voldoende aangetoond dat zijn advocaat in het op 6 april 2011 gevoerde telefoongesprek het ontslag van de werknemer heeft aangekondigd. Weliswaar is niet komen vast te staan dat in dit gesprek het woord “ontslag” is gebruikt, maar duidelijk is wel dat aan de werknemer is aangezegd dat hij zou worden geschorst als hij niet vrijwillig zou terugtreden als bestuurder. Hieruit en uit verschillende andere gebeurtenissen rondom het ontslag was het voor de werknemer duidelijk dat het voornemen bestond hem te ontslaan. Er gold dus geen opzegverbod. Het ontslag is wel onregelmatig, nu geen opzegtermijn in acht is genomen. De werkgever dient daarom de gefixeerde schadevergoeding, bestaande uit het loon over vier maanden, te voldoen. Het ontslag is niet kennelijk onredelijk. De vordering van de werknemer tot toekenning van schadevergoeding wordt afgewezen.

 

NB. Ziekmelding na ontvangst van de oproep voor de ava staat niet aan opzegging in de weg, zo volgt onder meer uit «JAR» 2000/207. Het hof komt nu met een uitbreiding, namelijk dat het opzegverbod ook niet geldt als de werknemer zich heeft ziek gemeld nadat hij op de hoogte is geraakt van het voornemen hem te ontslaan. Bij “gewone” werknemers geldt het opzegverbod tijdens ziekte niet bij een ziekmelding nadat het UWV een verzoek om een ontslagvergunning heeft ontvangen (art. 7:670 lid 1 sub b BW).

Uitspraak

1. De procedure

(...; red.)

2. De verdere beoordeling

In conventie

Opzegverbod

2.1. Bij tussenvonnis van 11 maart 2015 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank de volgende bewijsopdracht geformuleerd:

“5.1. draagt Wave op te bewijzen dat de werknemer toen hij zich op 7 april 2011 ziek meldde wist dat het voornemen bestond hem te ontslaan omdat de advocaat van Wave hem dit op 6 april 2011 telefonisch had meegedeeld;”

2.2. Wave heeft in enquête als getuigen voorgebracht; de werknemer, de heer 1 (getuige 1), de heer mr. 2 (getuige 2) en de heer 3 (getuige 3). De werknemer heeft een geluidsopname overgelegd en afgezien van het doen horen van getuigen in contra-enquête. Voorts hebben partijen nadere producties overgelegd.

2.3. Wave heeft bij conclusie na enquête aangevoerd dat de bewijsopdracht te beperkt is omschreven. Die stelling wordt om de volgende redenen verworpen.

2.4. Zoals in het tussenvonnis onder 4.4 en 4.6 is overwogen geldt voor de bestuurder van een vennootschap het opzegverbod tijdens ziekte niet als de ziekmelding is gedaan nadat hij heeft kennis genomen van het voornemen hem te ontslaan. In de rechtspraak (Hof ’s-Hertogenbosch 22 augustus 2000, NJ 2001/608) wordt artikel 7:670 lid 1 sub b (oud) BW, waarin – kort gezegd – is bepaald dat het opzegverbod tijdens ziekte niet geldt als de ziekmelding heeft plaatsgevonden nadat een ontslagverzoek door het UWV Werkbedrijf is ontvangen, zo verstaan dat het opzegverbod niet geldt als de bestuurder ziek wordt na te zijn opgeroepen om aanwezig te zijn op de algemene vergadering van aandeelhouders waar het voorstel tot zijn ontslag behandeld zal worden. In deze zaak is de oproep voor de ava bij brief van 6 april 2011 (zie tussenvonnis onder 2.14) aan de werknemer verzonden. Vast staat dat de werknemer deze oproep nog niet had ontvangen toen hij zich op 7 april 2011 om 6:55 uur per mail ziek meldde. Ten tijde van het tussenvonnis had Wave met betrekking tot haar standpunt dat de werknemer ten tijde van zijn ziekmelding op de hoogte was van het voornemen van Wave om hem te ontslaan slechts één feitelijke stelling betrokken, te weten dat de werknemer kennis had genomen van het voornemen hem te ontslaan door de telefonische mededeling van de advocaat van Wave.

2.5. Wave is geslaagd in haar bewijsopdracht (zie hiervoor onder 2.1 onder 5.1).

2.6. Getuige 2 heeft verklaard dat hij in het op 6 april 2011 gevoerde telefoongesprek met de werknemer heeft gesproken over ontslag. Getuige 2 heeft met betrekking tot de bewijsopdracht, voor zover thans van belang, het volgende verklaard:

“Het telefoongesprek met de werknemer heeft, naar mijn herinnering, plaatsgevonden tussen 15:00 en 16:00 uur, want de mail aan de commissarissen is van ongeveer 16:30 uur. Ik weet zeker dat ik tijdens dit telefoongesprek heb gevraagd of hij bereid was vrijwillig terug te treden als bestuurder en dat ik hem heb voorgehouden wat de consequenties zouden zijn als hij dat niet zou doen, namelijk schorsing en ontslag. In mijn mail aan de commissarissen heb ik gerapporteerd dat ik de werknemer had gevraagd terug te treden als bestuurder en dat hij dat geweigerd heeft.

Ik heb niet alleen tijdens het telefoongesprek met de werknemer gesproken over terugtreden als bestuurder en ontslag maar ook voordien. In de periode tussen 24 maart 2011 en 6 april 2011 heb ik met de werknemer op het kantoor van Wave besproken dat zijn positie onhoudbaar is en dat als hij niet zou terugtreden, zijn ontslag onvermijdelijk is.”

2.7. Uit de door de werknemer in het geding gebracht geluidsopname van het op 6 april 2011 door hem met getuige 2 gevoerde telefoongesprek blijkt dat getuige 2 onder meer de volgende zaken met de werknemer bespreekt:

– de recent aan het licht gekomen hoofdelijke verbondenheid van Wave voor vorderingen van ING Lease op (onder meer) Hairhold Lease (door getuige 2 in het gesprek borgtocht genoemd);

– dat deze borgtocht niet in het belang van de vennootschap (Wave) is;

– dat deze borgtocht niet aan de Raad van Commissarissen (hierna: RvC) is gemeld;

– dat deze borgtocht niet in de jaarrekening over 2009 van Wave staat en dat dat een serieus probleem/fout van de directie/accountant is;

– dat Wave zich naar de visie van de RvC nooit hoofdelijk had mogen verbinden jegens ING Lease en Siemens Lease voor verplichtingen van Hairhold Lease omdat er geen enkel zakelijk belang voor Wave was om dat te doen;

– dat dit de continuïteit van Wave ernstig onder druk zet omdat Van Lanschot bankiers bezig was het krediet op te zeggen en omdat ING Lease pretendeert een vordering van drie miljoen euro te hebben;

– dat zowel Van Lanschot bankiers als ING Lease woedend/ziedend zijn op de directie van Wave;

– dat het vertrouwen van de RvC in de directie niet groot is en getuige 1 dringend verzocht is om terug te treden en het zou kunnen dat zo’n zelfde verzoek aan de werknemer wordt gericht;

– dat de werknemer het recht heeft en dat het verstandig is om een advocaat in te schakelen;

– dat er haast zit bij de vraag hoe de positie van de werknemer binnen het bedrijf gecontinueerd moet worden of niet (want de banken willen ook actie);

– of de werknemer vanmiddag al overleg kan hebben met een advocaat omdat de RvC anders overgaat tot schorsing;

– dat de werknemer zich niet vrijwillig gaat terugtrekken.

De verklaring van getuige 2 en de geluidsopname zijn op relevante punten met elkaar in overeenstemming.

2.8. De werknemer, de gesprekspartner van getuige 2 bij het telefoongesprek van 6 april 2011, heeft verklaard dat er absoluut niet is gesproken over ontslag, einde dienstverband, beëindiging arbeidsovereenkomst of woorden van gelijke strekking. Op de vraag of er tijdens het telefoongesprek over zijn positie is gesproken, heeft de werknemer geantwoord:

“Mr. (...) (getuige 2) heeft aan mij medegedeeld dat het zou kunnen dat de RvC een verzoek gaat doen om terug te treden als statutair directeur en een stapje terug te doen naar de functie van financieel directeur. Eenzelfde verzoek is op 24 of 25 maart 2011 aan getuige 1 gedaan en die is toen teruggetreden als statutair directeur.”

Ter comparitie heeft de werknemer met betrekking tot het telefoongesprek van 6 april 2011 aanvankelijk (op 6 maart 2013) verklaard dat er niet over ontslag is gesproken, alleen over Wave, en dat er is gesproken over een formele schorsing. Ter comparitie van 15 september 2014 heeft de werknemer – in strijd met zijn eerdere verklaring ter zitting en in strijd met zijn latere getuigenverklaring – verklaard dat een eventuele terugtreding of schorsing niet aan de orde is geweest in het op 6 april 2009 gevoerde telefoongesprek.

2.9. Getuige 1 en getuige 3 zijn niet aanwezig geweest bij het tussen getuige 2 en de werknemer gevoerde telefoongesprek. Zij hebben beiden verklaard dat de instructie van de RvC aan getuige 2 was om de werknemer te verzoeken vrijwillig terug te treden als bestuurder van Wave en dat getuige 2 na het telefoongesprek rapporteerde dat de werknemer niet vrijwillig wilde terugtreden. Dit komt overeen met de verklaring van getuige 2 op dit punt.

2.10. Wave beroept zich voorts op een zin uit de door haar overgelegde mail van de werknemer aan (onder meer) getuige 2 van 31 maart 2011, te weten:

“Na een gesprek met Dhr. (getuige 1), het verslag van Dhr. (werknemer E), een gesprek van Dhr. (werknemer E) met mijn collega en wat andere zaken kreeg ik het gevoel dat mensen op zoek waren naar een persoon om de schuld op af te schuiven.”

2.11. De zin uit voormelde mail draagt in die zin bij aan het door Wave te leveren bewijs dat deze mail de verklaring van getuige 2 met betrekking tot de aanloop naar het op 6 april 2011 gevoerde telefoongesprek ondersteunt.

2.12. De werknemer heeft een veelheid aan argumenten aangevoerd op grond waarvan hij betoogt dat Wave niet is geslaagd in het bewijs. Die verweren falen.

2.13. Hetgeen de werknemer met betrekking tot het onderhavige telefoongesprek en de getuigenverklaring van getuige 2 heeft aangevoerd komt er in de kern op neer dat de verklaring van getuige 2 op een essentieel punt (het woord “ontslag”) afwijkt van de geluidsopname. Aan de werknemer kan worden toegegeven dat het woord “ontslag” in het op 6 april 2011 gevoerde gesprek niet is gebezigd. Duidelijk is echter dat aan de werknemer is gezegd dat hij zou worden geschorst als hij niet vrijwillig zou terugtreden als bestuurder. Ook de redenen voor die schorsing zijn in het gesprek besproken. De werknemer was door de brief van de advocaat van Wave van 24 maart 2011 (zie tussenvonnis onder 2.12) op de hoogte van het instellen van onderzoek naar de borgstelling van Wave voor verplichtingen van Hairhold Lease en het terugtreden van getuige 1 als bestuurder. Bij die stand van zaken was de aan de werknemer aangekondigde schorsing een vooraankondiging van het ontslag. Hieruit volgt dat de werknemer wist dat het voornemen bestond hem te ontslaan.

2.14. De rechtbank maakt uit het voorgaande de gevolgtrekking dat in rechte moet worden aangenomen dat de werknemer toen hij zich op 7 april 2011 ziek meldde had kennis genomen van het voornemen hem te ontslaan. Dat betekent dat het opzegverbod tijdens ziekte niet geldt en het door de werknemer gedane beroep op artikel 7:670 (oud) BW faalt. De werknemer is dus rechtsgeldig ontslagen op de ava van 8 augustus 2011, zodat zijn loonvordering op die grond strandt. De vraag of de werknemer heeft voldaan aan zijn uit artikel 7:629a (oud) BW voorvloeiende verplichting om een deskundigenverklaring over te leggen kan derhalve verder in het midden blijven.

Kennelijk onredelijk ontslag?

2.15. Vervolgens komt de vraag aan de orde of het ontslag, zoals subsidiair door de werknemer is gesteld, kennelijk onredelijk is in de zin van artikel 7:681 (oud) BW. De werknemer heeft aangevoerd dat de reden waarom het ontslag is gegeven onjuist is en dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst onredelijk is omdat de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Wave bij de opzegging (het zogeheten “gevolgencriterium”). De werknemer heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende gesteld:

a. De werknemer heeft na het ontslag op geen enkele wijze meer inkomen kunnen genereren (en is nog steeds arbeidsongeschikt) terwijl hij vanaf 1994 bij Wave werkzaam was en pas veel later statutair directeur werd.

b. Het initiatief tot het oprichten van Hairhold Lease is mede uitgegaan van de voorzitter van de RvC, de heer (getuige 3). Door de problemen die zijn ontstaan thans af te wenden uitsluitend op de werknemer is, alle omstandigheden in aanmerking genomen, sprake van kennelijk onredelijk ontslag. Hierbij speelt ook mee dat op het functioneren van de werknemer nooit aanmerkingen zijn gemaakt.

c. (bij akte vermeerdering van eis) Er was geen sprake van een dringende reden voor ontslag op staande voet zodat het ontslag onregelmatig is vanwege het niet in acht nemen van de opzegtermijn van vier maanden.

d. Aan de werknemer is geen enkel vangnet geboden. Hij kwam van de een op andere dag op straat te staan zonder dat een passende regeling was getroffen.

2.16. Wave voert aan dat de redenen voor het ontslag in de brieven van 6 april 2011, 6 juli 2011 en 12 augustus 2011 zijn opgesomd en tijdens de ava nog eens zijn samengevat. Deze komen neer op het, als verantwoordelijke voor de financiën binnen Wave, nemen van onverantwoorde risico’s die de continuïteit en daarmee de voortzetting van Wave ernstig in gevaar hebben gebracht en het daarmee in strijd handelen met het belang en het doel van de vennootschap. Voorts heeft de werknemer nagelaten de RvC te informeren toen de continuïteit van Wave (mede ten gevolge van het handelen van de werknemer) in gevaar kwam. Met al het voorgaande is het vertrouwen in de werknemer als bestuurder van Wave weggevallen. Van een voorgewende of valse reden is dan ook geen sprake. Voorts betwist Wave gemotiveerd dat het ontslag op grond van het gevolgencriterium kennelijk onredelijk is.

Geen voorgewende of valse reden

2.17. Niet is komen vast te staan dat de door Wave opgegeven reden voor het ontslag van de werknemer onjuist is. Wave heeft aangevoerd dat zij de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd omdat zij geen vertrouwen meer in de werknemer had vanwege – kort gezegd – de “borgstelling” in strijd met het belang en doel van de vennootschap waardoor de continuïteit van Wave ernstig in gevaar is gebracht. Deze reden wordt ook opgegeven in de brieven van 6 april 2011 en 6 juli 2011 en in de notulen van de ava van 8 augustus 2011. Dit is een bestaande reden. Niet gebleken is dat dit niet de werkelijke ontslaggrond is. Het beroep van de werknemer op artikel 7:681 lid 2 sub a (oud) BW slaagt dus niet.

Gevolgencriterium

2.18. De rechtbank overweegt als volgt. Op basis van de vóór 1 juli 2015 geldende wettelijke regeling is uitgangspunt dat eerst aan de hand van alle omstandigheden ten tijde van het ontslag, tezamen en in onderling verband beschouwd, moet worden vastgesteld dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag, vóórdat kan worden toegekomen aan de beantwoording van de vraag welke vergoeding eventueel aan de werknemer toegekend moet worden. Daarbij is het enkele feit dat geen of een geringe voorziening voor de werknemer is getroffen, niet voldoende om aan te nemen dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Ook dan hangt het af van alle vast te stellen omstandigheden of voldaan is aan de in de wet neergelegde maatstaf die in de kern inhoudt dat het ontslag gegeven is in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap (HR 27 november 2009 ECLI:NL:HR:2009:BJ6596).

2.19. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van kennelijke onredelijkheid van het ontslag stelt de rechtbank voorop dat de positie van de werknemer als statutair directeur niet vergelijkbaar is met die van een “gewone” werknemer. De persoonlijke kwaliteiten van een directeur vormen in belangrijke mate de basis voor de ontwikkeling en de winstgevendheid van het bedrijf. Wanneer resultaten tegenvallen of wanneer de directeur onvoldoende draagvlak bij de medewerkers heeft, kunnen de aandeelhouders het vertrouwen in de directeur verliezen, ook wanneer de directeur van een en ander geen verwijt kan worden gemaakt. Een gebrek aan vertrouwen zal veelal leiden tot het vertrek van de directeur. Met dit afbreukrisico wordt in het algemeen rekening gehouden bij de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden zoals een hoge beloning, een bonus, een langere opzegtermijn etc. (Gerechtshof Leeuwarden 24 januari 2012 ECLI:NL:GHLEE:2012:BV1944).

Ad 2.15 onder a) en b)

2.20. In de notulen van de ava van 8 augustus 2011 is met betrekking tot het voornemen tot ontslag van de werknemer onder meer het volgende opgenomen.

“Voor de redenen tot ontslag wordt verwezen naar de brieven van 6 april 2011 en 6 juli 2011 aan de heer de werknemer, waarvan de inhoud bij alle aanwezigen bekend is. De kern hiervan wordt toegelicht op verzoek van dhr. (werknemer E). De werknemer heeft als statutair bestuurder, en binnen het bestuur van de Vennootschap verantwoordelijk voor de financiën, onverantwoorde risico’s genomen, die de continuïteit en daarmee de voortzetting van de Vennootschap ernstig in gevaar heeft gebracht, en daarbij in strijd gehandeld heeft met het belang en doel van de Vennootschap. Het gaat daarbij voornamelijk, doch niet daartoe beperkt, om het feit dat hij als statutair bestuurder van de Vennootschap medeverantwoordelijk is voor het feit dat de Vennootschap borg is gaan staan voor verplichtingen van een mede door de heer de werknemer opgerichte vennootschap, Hairhold Lease B.V. jegens ING Lease en Siemens Lease, niettegenstaande het feit dat de activiteiten van Hairhold lease op geen enkele wijze verband houden met die van de Vennootschap. De Vennootschap heeft ook geen enkel profijt gehad of kunnen hebben van deze borgstelling dan wel de activiteiten van Hairhold Lease. Doordat Hairhold Lease in financiële problemen kwam hebben ING Lease en Siemens Lease claims neergelegd bij de vennootschap met een totale waarde van 3,4 miljoen. (...)

Voorts wordt de werknemer ernstig verweten niets ondernomen te hebben om de ernstige gevolgen van diens wanbeleid ongedaan te maken dan wel te verzachten. Op vragen of verzoek om medewerking heeft de werknemer niet gereageerd.”

De in de notulen opgenomen reactie van de werknemer luidt als volgt:

“De werknemer geeft aan dat de feiten in de brief van mr. (getuige 2) niet kloppen. Volgens de werknemer was getuige 1 volledig op de hoogte. (...)

Getuige 2 vraagt hoe de werknemer zijn rol ziet in deze? De werknemer geeft aan dat er fouten zijn gemaakt maar dat er al 15 jaar op deze wijze werd gewerkt: volgens hem was hij de loopjongen van getuige 1 en werknemer E. De borgstelling had volgens de werknemer nooit mogen plaatsvinden.”

2.21. Naar onbetwist vaststaat werd de continuïteit van Wave vanaf maart/april 2011 ernstig bedreigd omdat ING Lease en Siemens Lease Wave aansprakelijk hielden op grond van de Overeenkomst wederkerige hoofdelijkheid (zie tussenvonnis onder 2.7) tot een bedrag van 3,4 miljoen en Van Lanschot dreigde het krediet aan Wave op te zeggen.

2.22. Van het belang van Wave bij opzegging van de arbeidsovereenkomst is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken. Gelet op het niveau van zijn functie als statutair en financieel directeur, was het verlies van vertrouwen van de aandeelhouder in een vruchtbare samenwerking in beginsel voldoende grond voor ontslag. Wave heeft voldoende aangetoond dat de continuïteit van de onderneming van Wave in gevaar kwam. De “borgstelling” (Overeenkomst wederkerige hoofdelijkheid) kan de werknemer als financieel directeur worden aangerekend. Het feit dat de voorzitter van de RvC en de andere bestuurders van Wave zijn geïnformeerd over Hairhold Lease en de Overeenkomst wederkerige hoofdelijkheid ontslaat de werknemer niet van zijn verantwoordelijkheid als financieel directeur. Ook het feit dat de werknemer vanaf 1994 werkzaam was voor Wave en pas later is benoemd tot bestuurder en dat er geen aanmerkingen zijn gemaakt op zijn functioneren doet aan het verlies van vertrouwen niet af.

Ad 2.15 onder c)

2.23. Van een dringende reden voor ontslag op staande voet in de zin van artikel 7:677 juncto 7:678 (oud) BW was echter geen sprake. Wave heeft dat wel genoemd in de notulen van ava van 8 augustus 2011 (zie tussenvonnis onder 2.19) maar in deze procedure verder niet gesteld of onderbouwd. Dat betekent dat sprake is van een onregelmatige opzegging en dat Wave schadeplichtig is op grond van artikel 7:677 lid 1(oud) BW.

2.24. De werknemer heeft ter zake van de onregelmatige opzegging geen keuze gemaakt tussen de gefixeerde of de volledige schadevergoeding. Hij heeft voorts geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de door hem geleden schade als gevolg van de onregelmatige opzegging het loon over de opzegtermijn te boven gaat. De rechtbank zal derhalve de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:680 (oud) BW toewijzen. Daarbij heeft de rechtbank tevens in overweging genomen dat gesteld noch gebleken is dat de werknemer loon in natura of inkomsten van derden ontving.

De wettelijke opzegtermijn is vier maanden terwijl tegen het einde van de maand diende te worden opgezegd (artikel 7:672 (oud) BW). Bij regelmatige opzegging had de arbeidsovereenkomst behoren voort te duren tot 31 december 2011. Het bruto maandsalaris van de werknemer bedraagt € 12.500 exclusief 8% vakantietoeslag. Het bruto maandsalaris inclusief vakantietoeslag over de periode van 8 augustus 2011 tot en met 31 december 2011, in totaal een bedrag van

€ 64.016,14, zal worden toegewezen. De wettelijke rente is op grond van artikel 7:680 lid 7 (oud) BW toewijsbaar vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, in dit geval derhalve 8 augustus 2011 en in die zin zal de wettelijke rente worden toegewezen.

Ad 2.15 onder d)

2.25. Vervolgens dienen de gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor de werknemer beoordeeld te worden. De werknemer maakt Wave (2.15 onder d) het verwijt dat zij geen vangnet heeft geboden of passende regeling heeft getroffen. De werknemer was ten tijde van zijn ontslag 40 jaar oud. De werknemer had een financieel/administratieve achtergrond en tien jaar ervaring als bestuurder. Daarnaast was de werknemer naar onbetwist vast staat bestuurder van andere vennootschappen (Panatta en Lijf Welnesscentrum). Over de kansen van de werknemer op de arbeidsmarkt heeft de werknemer niets gesteld terwijl dit wel op zijn weg had gelegen.

Zoals onder 2.18 is overwogen is het enkele feit dat geen of een geringe voorziening is getroffen, niet voldoende om aan te nemen dat het ontslag kennelijk onredelijk is.

2.26. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een verband tussen de gestelde arbeidsongeschiktheid van de werknemer en zijn werk als financieel directeur van Wave. Over de vraag of en zo ja in hoeverre de gestelde arbeidsongeschiktheid de werknemer beperkt in het zoeken naar een nieuwe baan heeft de werknemer niets gesteld terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. Om die reden passeert de rechtbank deze stelling.

2.27. Het is duidelijk dat de financiële gevolgen van het ontslag voor de werknemer ernstig zijn, beoordeeld naar het tijdstip van het ontslag. Daar staat tegenover dat Wave groot belang had bij het ontslag, omdat van haar niet kan worden gevergd dat zij haar onderneming ook in de toekomst laat leiden door een financieel directeur in wie zij geen vertrouwen meer heeft, met alle gevolgen van dien voor de bedrijfsvoering. Voorts staat daar tegenover dat de werknemer gedurende zijn schorsing van 6 april 2011 tot en met 8 augustus 2011 (vier maanden) zijn salaris van € 12.500 per maand doorbetaald heeft gekregen.

2.28. Als gezegd dienen de financiële gevolgen van het ontslag te worden beoordeeld naar het tijdstip van ontslag. Voor wat betreft de kansen van de werknemer op de arbeidsmarkt kunnen na de opzegging ontstane omstandigheden echter een aanwijzing zijn voor wat op het beoordelingsmoment kon worden verwacht. De rechtbank heeft dan ook meegewogen dat de werknemer – zoals ter comparitie door hem is medegedeeld – een kappersketen aan het opzetten is voor een kennis, inkomsten uit verhuur van een bedrijfspand heeft en van april tot augustus 2013 € 4.100 bruto per maand verdiende.

2.29. Het voorgaande brengt met zich mee dat de rechtbank het ontslag niet aanmerkt als kennelijk onredelijk en om die reden niet toekomt aan toekenning van schadevergoeding. De op die grond ingestelde vorderingen van de werknemer zullen worden afgewezen.

2.30. Mede gelet op hetgeen in het tussenvonnis reeds is overwogen en beslist, komt de rechtbank tot de volgende conclusies.

2.31. Aangezien elk van partijen in conventie als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten in conventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.

2.32. Wave heeft bij conclusie na enquête verzocht een eventuele veroordeling van Wave niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Wave heeft daartoe gesteld dat zij de kans groot acht dat zij in appel zal gaan waarbij de vordering van de werknemer alsnog zal worden afgewezen en dat er een restitutierisico is. De werknemer heeft aangevoerd dat dit verzoek tardief is en dat het belang van de werknemer bij toewijzing van zijn vordering dient te prevaleren boven een eventueel restitutierisico.

2.33. De rechtbank wijst dit verzoek van Wave af. De werknemer vordert veroordeling tot betaling van een geldsom en heeft belang bij de door hem verlangde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Wave heeft niet een, gezien de omstandigheden van het geval, zwaarder wegend belang bij het achterwege blijven van zodanige verklaring. Het door Wave gestelde restitutierisico is door haar niet nader geconcretiseerd.

2.34. De rechtbank zal ook het subsidiaire verzoek van Wave om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad slechts toe te staan tegen het stellen van zekerheid afwijzen, nu Wave onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de werknemer, indien de veroordeling uiteindelijk niet in stand zou blijven, niet in staat zou zijn tot terugbetaling van het betaalde bedrag.

In reconventie

2.35. In het tussenvonnis – onder 4.16 – heeft de rechtbank reeds beslist dat de reconventionele vorderingen als weergegeven in het tussenvonnis onder 3.5 zullen worden afgewezen.

2.36. Wave zal als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de werknemer worden begroot op € 904 (2 punten x tarief II ad € 452) aan salaris advocaat.

2.37. De rechtbank heeft het aantal punten in reconventie gematigd vanuit de gedachte dat hoewel de vorderingen in reconventie niet voortvloeien uit het verweer in conventie er wel een duidelijke samenhang is. Alle omstandigheden in aanmerking nemende, waaronder het feit dat de proceskosten in conventie volledig worden gecompenseerd, acht de rechtbank toewijzing van het hiervoor genoemde bedrag aan proceskosten in reconventie gerechtvaardigd.

3. De beslissing

De rechtbank

in conventie

3.1. veroordeelt Wave om aan de werknemer te betalen een bedrag van € 64.016,14 bruto aan gefixeerde schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 8 augustus 2011 tot de dag van volledige betaling,

3.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

3.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

3.4. wijst het meer of anders gevorderde af,

in reconventie

3.5. wijst de vorderingen af,

3.6. veroordeelt Wave in de proceskosten, aan de zijde van de werknemer tot op heden begroot op € 904,

3.7. verklaart de proceskostenveroordeling in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.

Noot

Nadat de rechtspraak over ziekmelding van bestuurders in het licht van hun ontslag lange tijd consistent is geweest, gooit de Rechtbank Rotterdam met deze uitspraak een steen in het water. 

Sinds 1 januari 1999 is bij het opzegverbod tijdens ziekte een anti-misbruik bepaling opgenomen (art. 7:670 lid 1 onderdeel b BW). Volgens deze bepaling is het opzegverbod bij ziekte niet van toepassing als een werknemer arbeidsongeschikt wordt nadat het UWV een verzoek om verlening van een ontslagvergunning heeft ontvangen. Bij bestuurders van vennootschappen kan de arbeidsovereenkomst worden opgezegd zonder ontslagvergunning. Al sinds 2000 is er echter rechtspraak over de analoge toepassing van deze anti-misbruik bepaling bij bestuurders. 

De President van de Rechtbank Breda had hierin het voortouw en oordeelde als eerste dat de anti-misbruik bepaling analoog van toepassing is bij de opzegging van een arbeidsovereenkomst met een bestuurder (Rb. Breda (pres.) 15 februari 2000, <<JAR>> 2000/76). Hij overwoog dat het doel van deze bepaling is te voorkomen dat werknemers vluchten in ziekte zodra een ontslagprocedure is opgestart. Nu de ontslagprocedure van een bestuurder begint met de ontvangst door de bestuurder van de oproeping voor de ava, sorteert het ontslagverbod bij ziekte geen effect als een bestuurder zich na ontvangst van die oproeping ziekmeldt. In hoger beroep hield dit oordeel stand bij het Hof 's-Hertogenbosch (Hof 's-Hertogenbosch 22 augustus 2000, <<JAR>> 2000/207). Het hof motiveerde dit oordeel uitgebreider en gaf aan dat de wetgever bij de invoering van de anti-misbruik bepaling niet had stilgestaan bij de positie van de bestuurder. Het ligt volgens het hof echter voor de hand dat de wetgever – als dat anders was geweest – een met art. 7:670 lid 1 onderdeel b BW overeenstemmende regeling zou hebben getroffen voor de bestuurder. 

Sindsdien wordt consequent in de rechtspraak geoordeeld dat een ziekmelding van een bestuurder na ontvangst van de uitnodiging voor de ava waarin zijn ontslag is geagendeerd, niet meer aan zijn arbeidsrechtelijke ontslag in de weg staat (vgl. Rb. Haarlem 3 oktober 2001, <<JAR>> 2001/231, Rb. Zwolle (pres.) 9 oktober 2001, Prg. 2002, 5814, Rb. Utrecht 20 juni 2007, Prg. 2007, 121, Rb. Utrecht 4 april 2012, JOR 2012/211, m.nt. Verburg). Hoewel de wetgever in het kader van de Wet werk en zekerheid wederom de kans heeft laten liggen een anti-misbruik bepaling voor de bestuurder in de wet op te nemen, lijkt dit geen bewuste keuze te zijn geweest, zodat algemeen wordt aangenomen dat deze analogie nog steeds van toepassing is (vgl. E.S. de Bock, 'De statutair bestuurder onder werk en zekerheid', ArbeidsRecht 2014/53). 

Voorgaande moet overigens worden onderscheiden van de situatie waarin een bestuurder zich ziek meldt voorafgaand aan de ava, maar sprake is van een arbeidsconflict en de ziekmelding niet medisch is. In dat geval is geen sprake van ziekte en derhalve komt de bestuurder geen beroep op het opzegverbod toe (Rb. Dordrecht 13 december 2006, <<JAR>> 2007/29 en Rb. Den Haag (vzr.) 3 maart 2008, <<JAR>> 2008/87). 

In andere gevallen waarin de preventieve ontslagtoets niet van toepassing is, zijn vergelijkbare analogieën toegepast. Zo was in de Arbeidsvoorzieningswet 1996 opgenomen dat het opzegverbod zijn werking verloor als een ziekmelding plaatsvond nadat het voornemen tot opzegging van de arbeidsovereenkomst ter toetsing aan de toepasselijke ontslagcommissie was voorgelegd en door die commissie was ontvangen. En zo oordeelde het Hof Amsterdam in 2008 dat een docent de bescherming van het opzegverbod verloor nadat – in lijn met cao vereisten – formeel het voornemen tot ontslag aan hem was medegedeeld (Hof Amsterdam 8 mei 2008, <<JAR>> 2008/217). 

In de onderhavige uitspraak wijkt de Rechtbank Rotterdam af van deze vaste leer. Hij sluit niet aan bij ontvangst van een ava uitnodiging (die ten tijde van de ziekmelding nog niet was ontvangen), maar overweegt dat het opzegverbod bij een bestuurder niet geldt als de bestuurder zich ziek meldt nadat hij kennis heeft genomen van het voornemen hem te ontslaan. Hoewel ten tijde van de ziekmelding nog niet expliciet was gemeld dat het voornemen bestond de bestuurder te ontslaan, werd toch aangenomen dat de bestuurder kennis van dit voornemen had. Aan de bestuurder was immers medegedeeld dat hij zou worden geschorst als hij niet vrijwillig zou terugtreden als bestuurder. In het licht van een onderzoek naar de gang van zaken en het terugtreden van zijn medebestuurder, moest dit worden opgevat als een vooraankondiging van ontslag. Het  opzegverbod bij ziekte gold daardoor niet. 

Ik kan mij niet in deze uitspraak vinden. Bij gewone werknemers wordt doorgaans strak de hand gehouden aan het moment van de indiening van het verzoek bij het UWV (vgl. Hof Arnhem 25 september 2012, <<JAR>> 2012/272, m.nt. J. Dop). De weinige vrijheid die enkele rechters zich permitteerden – onder verwijzing naar het doel van de anti-misbruik bepaling – was het exacte tijdstip van ontvangst door het UWV als omslagmoment te hanteren, terwijl in de wetsgeschiedenis was toegelicht dat ook de werknemer die zich later diezelfde dag zou ziekmelden nog onder het opzegverbod zou vallen (Kamerstukken I  1997/98, 25263, 132d, p. 14, Ktr. Amsterdam 25 januari 2011, <<JAR>> 2011/95 en Ktr. Haarlem (vzr.) <<JAR>> 2007/134). 

Als deze analogie met art. 7:670 lid 1 onderdeel b BW gehandhaafd blijft, hetgeen mij een goede zaak lijkt, dient het omslagmoment op eenzelfde moment te liggen als bij gewone werknemers. Twee kenmerken vallen op aan het moment dat voor gewone werknemers geldt (de ontvangst door het UWV van het verzoek om toestemming): (i) het markeert de start van de ontslagprocedure; en (ii) het betreft een objectief vast te stellen moment, hetgeen de rechtszekerheid bevordert.

Het moment bij een bestuurdersontslag dat het beste aansluit bij deze kenmerken, is de ontvangst door de bestuurder van de uitnodiging voor de ava waar zijn voorgenomen ontslag is geagendeerd. Als het ontslagbesluit buiten vergadering wordt genomen, past het bij deze kenmerken om pas een omslagmoment aan te nemen wanneer de bestuurder schriftelijk wordt geïnformeerd over het concrete voornemen een besluit buiten vergadering te nemen over zijn ontslag, in het kader waarvan hem de gelegenheid wordt geboden zijn visie en raadgevende stem te geven. (Vgl. Rb. Rotterdam 1 september 2015, AR-Updates 2014-0796, waarin het omslagmoment eerder wordt gekozen).

Doordat in de onderhavige zaak het objectief bepaalbare moment van de ava uitnodiging wordt losgelaten, ontstaat een onduidelijke situatie waarin met getuigenverhoren en geluidsopnames moet worden bepaald wanneer de bestuurder kennis had van het ontslagvoornemen. Hoewel de Rechtbank Rotterdam wellicht heeft geprobeerd tegemoet te komen aan het idee dat de bestuurder zich ziekmeldde om het ontslag te frustreren, mag dat geen rechtvaardiging zijn het ontslagverbod bij ziekte op een eerder moment buiten werking te stellen. Het is de verantwoordelijkheid van de aandeelhouder om het moment waarop de bestuurder de ava uitnodiging ontvangt zorgvuldig te kiezen en zo een strategische ziekmelding te voorkomen.

mr. S.J. Sterk

Instantie Rechtbank Rotterdam (Team Haven en handel)
Datum uitspraak05-04-2017
PublicatieJAR 2017/164 (Sdu Jurisprudentie Arbeidsrecht), aflevering 9, 2017
Annotator
  • mr. S.J. Sterk
ECLIECLI:NL:RBROT:2017:2979
ZaaknummerC/10/400885 / HA ZA 12-398
Overige publicaties
  • ECLI:NL:RBROT:2017:2979
  • AR-Updates.nl 2017-0594
  • AR 2017/2415
RechtsgebiedArbeidsrecht
Rechters
  • mr. Sikkel
Partijen De werknemer te (...),
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. I.B. Jansse te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wave International BV te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. E.K. Ditvoorst te Rotterdam.
Regelgeving
  • BW Boek 2 - 241
  • BW Boek 7 - 670
  • BW Boek 7 - 677
  • BW (oud) - 7:681