Juridisch afdwingbaar recht op vermogen trust; geen vermindering schenkingsrecht
Samenvatting
Een van de ouders van belanghebbende, geboren in 1999, heeft eind 2000 trust B opgericht naar het recht van de staat New York. In de Trust Agreement is vastgelegd dat belanghebbende op vooraf bepaalde tijdstippen in haar leven (op de leeftijd van 18, 21 en 30 jaar) aanspraak heeft op het vermogen van B en dat bij het bereiken van de leeftijd van 50 jaar het gehele vermogen aan haar zal zijn uitgekeerd. In geschil is of een vermindering van schenkingsrecht verleend moet worden over de door haar ouder in B ingebrachte participaties in 2000 (met een waarde van f 2.382.143) en 2001 (met een waarde van f 116.537.902). Daarover is in 2001 en 2002 aangifte schenkingsrecht gedaan en in dezelfde jaren zijn de aanslagen in het recht van schenking opgelegd. Volgens belanghebbende is er sprake van een afgezonderd particulier vermogen dat op grond van art. 2.14a Wet IB 2001 aan haar ouder moet worden toegerekend en dat zij op grond van art. XA, lid 1, aanhef en onderdeel a, wet van 17 december 2009 tot wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten (Stb. 2009, 564) recht heeft op vermindering van het recht van schenking. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende een concreet juridisch afdwingbaar recht heeft op het vermogen van B en dat daaraan niet afdoet dat die aanspraken nog niet opeisbaar zijn. Omdat het gehele vermogen van B aan belanghebbende toegerekend moet worden en niet aan haar ouder, heeft de inspecteur de verzoeken om vermindering van het recht van schenking terecht afgewezen.
(Beroepen ongegrond.)