Naar de inhoud

Kleinkinderen zijn geen pleegkinderen omdat niet is voldaan aan de onderhoudseis

Samenvatting

Drie van de kleinkinderen van belanghebbende, alle drie jonger dan 21 jaar, wonen in 2013 bij belanghebbende. Zij wenst aftrek voor uitgaven voor levensonderhoud in verband met deze kleinkinderen in aanmerking te nemen bij haar aangifte IB/PVV 2013. Belanghebbende ontvangt in het betreffende jaar een pleegzorgvergoeding voor de kleinkinderen, die een onkostenvergoeding vormt voor de verzorging en opvoeding van deze kleinkinderen. Aangezien voor eigen kinderen normaliter geen vergoeding voor de onderhoudskosten wordt ontvangen, kunnen de kleinkinderen niet als pleegkinderen aangemerkt worden. Immers wordt niet voldaan aan de onderhoudseis, naast de opvoedingseis één van de twee eisen om een kind als pleegkind te kunnen beschouwen. Het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel (de situatie die speelde in de uitspraak van Hof Den Haag 3 februari 2016, nr. 15/00334, NTFR 2016/867, waartegen het door de staatssecretaris ingestelde cassatieberoep door de Hoge Raad, 25 november 2016, NTFR 2016/2831, ongegrond is verklaard) slaagt niet. De situatie waarover Hof Den Haag moest oordelen betrof de opvoedingseis en is niet vergelijkbaar. Bovendien is geen sprake van een oogmerk van begunstiging, een begunstigend beleid, noch is de meerderheidsregel geschonden.

(Beroep ongegrond.)

Commentaar

Zowel eigen kinderen als pleegkinderen konden onder de definitie van (destijds) art. 6.13 Wet IB 2001 vallen. Kleinkinderen vallen niet onder deze definitie, tenzij ze als pleegkind (als bedoeld in art. 1.4 Wet IB 2001) kunnen worden aangemerkt. Op grond van vaste jurisprudentie kan een kind als pleegkind worden beschouwd als het als een eigen kind wordt opgevoed en onderhouden. Dat…