Naar de inhoud

Leningen in de familiesfeer

Tot 2010 leidde een renteloze lening niet tot een belastbare schenking, mits de lening direct opeisbaar was. Met ingang van 1 januari 2010 is artikel 15 Successiewet 1956 (SW) ingevoerd. Op grond van deze fictiebepaling wordt een voordeel in aanmerking genomen, indien sprake is van een geldlening die geen of een te lage (minder dan 6%) rente draagt en die feitelijk en/of juridisch direct opeisbaar is. Doorgaans zullen renteloze leningen worden verstrekt binnen familieverhoudingen, artikel 15 SW zal dan ook vooral spelen bij leningen die worden verstrekt door ouders aan hun kinderen.

Schenkbelasting wordt geheven ter zake van schenkingen en giften. Van een schenking is sprake indien de schenker verarmt, de begiftigde verrijkt en partijen de bedoeling hadden om de begiftigde te bevoordelen. In de familiesfeer wordt overigens vrij snel aangenomen dat sprake is van vrijgevigheid. De Hoge Raad heeft in 1986 beslist dat ingeval ouders renteloos geld lenen aan hun kinderen, geen sprake is van een gift indien de lening feitelijk direct opeisbaar is. De schuldeiser verarmt in deze situatie niet, omdat een direct opeisbare lening op een solvabele debiteur geen lagere waarde heeft dan de nominale waarde. Aan heffing van schenkbelasting werd dus niet toegekomen. Dat de schuldenaar in dit geval wel verrijkt staat buiten kijf. Het niet hoeven betalen van rente levert immers een voordeel op dat niet zou zijn verkregen indien geld van een derde werd geleend. Omdat de wetgever meent dat dit voordeel bij de schuldenaar moet worden belast, is in artikel 15 SW een nieuwe fictiebepaling opgenomen om bij renteloze leningen een belastbare schenking in aanmerking te kunnen nemen.

Geen overgangsregeling

De fictiebepaling…