Ongerechtvaardigde verrijking
Feiten
Een aannemer sluit een overeenkomst met de zoon van de eigenaar van de grond waarop een varkensstal moet worden gebouwd. De zoon voldoet de aanneemsom niet.
De aannemer vordert betaling van de aanneemsom van de eigenaar van de grond. De Rechtbank is van oordeel dat tussen de aannemer en de grondeigenaar een contractuele relatie is ontstaan, nu de grondeigenaar volledig op de hoogte was van de bouwwerkzaamheden en toestemming heeft gegeven voor de bouw. Op grond hiervan wijst de Rechtbank de vordering van de aannemer toe.
Het Hof is daarentegen van oordeel dat de grondslag van de vordering van de aannemer uitsluitend ongerechtvaardigde verrijking kan zijn. De eigenaar van de grond stelt dat hij niet is verrijkt omdat hij de aanneemsom aan zijn zoon heeft betaald. Aan de hand van ondermeer getuigenverhoor van de eigenaar van de grond en diens zoon acht het Hof bewezen dat de eigenaar van de grond de aanneemsom aan diens zoon heeft voldaan en derhalve niet ongerechtvaardigd is verrijkt. Het Hof wijst de vordering van de aannemer af.
De Hoge Raad is van oordeel dat de door de eigenaar van de grond aan diens zoon betaalde aanneemsom buiten beschouwing moet blijven indien de betaling (vermindering van de verrijking) plaatsvond in de periode waarin de verrijkte redelijkerwijs met een verplichting tot schadevergoeding van de aannemer rekening behoorde te houden. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst naar een ander Hof ter verdere behandeling en beslissing.
Commentaar
Een opmerkelijke veelzijdigheid aan uitspraken. De Rechtbank is van oordeel dat tussen de aannemer en de grondeigenaar een contractuele relatie is ontstaan. Het Hof is van oordeel dat geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking…