Naar de inhoud

Onvoorziene omstandigheden: de stand van zaken

1. Inleiding

Pacta sunt servanda, afspraken moeten gerespecteerd worden. Een aloud adagium dat algemeen wordt beschouwd als de hoeksteen van het contractenrecht. Er is ook een ander adagium: ad impossibile nemo tenetur, tot het onmogelijke is niemand gehouden. In een lezenswaardig opstel heeft Schrage vorig jaar fraai uiteengezet dat het eerste adagium strookt met het beeld van de autonome mens, die naar eigen voorkeur zijn wil uit en zijn rechtsbetrekkingen vorm geeft.2 Het tweede adagium past bij het beeld dat Schrage daartegenover stelt, namelijk dat van de solidaire mens die bij zijn rechtshandelingen zich mede rekenschap geeft van de gerechtvaardigde belangen van zijn wederpartij. Het spanningsveld tussen autonomie en solidariteit wordt bij uitstek voelbaar, indien een van de contractspartijen wordt geconfronteerd met omstandigheden die nakoming onmogelijk of uiterst bezwaarlijk maken. Voor het eerste geval kent ons recht het leerstuk overmacht. Voor het tweede geval is er het leerstuk van de onvoorziene omstandigheden (imprévision), zoals neergelegd in art. 6:258 BW. Dit artikel maakt het de rechter mogelijk in te grijpen in de rechtsgevolgen van een contract in geval van

“onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten”.

In deze bijdrage zal, na een korte inleidende beschouwing, aandacht worden besteed aan de fase, voorafgaand aan rechterlijk ingrijpen op grond van art. 6:258 BW. Daarbij zal de vraag aan de orde komen of, en zo ja, in hoeverre, onvoorziene omstandigheden heronderhandelingsplichten in het leven kunnen roepen, alsmede wat de gevolgen kunnen zijn van schending daarvan. Voorts zal…