Waar bij het besluit of deze regeling is verwezen naar een NEN, NEN-EN, NVN, of V, is in bijlage I en voor zover het een in de afdelingen 2.1 en 2.2 van het besluit aangewezen NEN-EN betreft in bijlage II bij deze regeling bepaald welke uitgave daarvan van toepassing is.
Regeling Bouwbesluit 2012 [Tekst geldig vanaf 01-01-2017]
[Tekst geldig vanaf 01-01-2017 tot 01-01-2018]
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gelet op de artikelen 1.5, 1.9, vierde lid, 1.10, 1.11, tweede lid, 2.108, tweede lid, 5.9, derde lid, 6.23, tweede lid, 6.29, tweede lid, en 8.9 van het Bouwbesluit 2012, op richtlijn nr. 89/106/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake voor de bouw bestemde producten (PbEG L 40), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 93/68/EEG van de Raad van 22 juli 1993 (PbEG L 220) en verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PbEU L 88);
Besluit:
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Paragraaf 1.1. Begripsbepalingen
Artikel 1.1
In deze regeling wordt verstaan onder:
aangemelde instantie: instantie als bedoeld in artikel 39 van de verordening bouwproducten;
aanmeldende autoriteit: autoriteit als bedoeld in artikel 40 van de verordening bouwproducten;
bedreigd subbrandcompartiment: subbrandcompartiment waarin een brand begint;
besluit: Bouwbesluit 2012;
ISSO: publicatie van het Kennisinstituut voor de Installatiesector;
minister: Minister voor Wonen en Rijksdienst;
technische beoordelingsinstantie: instantie als bedoeld in artikel 29 van de verordening bouwproducten.
Paragraaf 1.2. NEN
Artikel 1.2
Van de in het eerste lid bedoelde normen met een verwijzing naar een andere norm of een onderdeel van een andere norm zijn de verwijzingen van toepassing voor zover deze betrekking hebben op normen die in bijlage I respectievelijk bijlage II bij deze regeling zijn opgenomen.
In afwijking van het tweede lid zijn van de in de afdelingen 6.2 en 6.3 van het besluit aangewezen normen, met uitzondering van NEN 1010, alle verwijzingen van toepassing.
Paragraaf 1.3. CE-markeringen
Artikel 1.3
Een CE-markering wordt zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar op het bouwproduct of op een etiket daarvan aangebracht. Indien dit niet mogelijk is wordt de CE-markering aangebracht op de verpakking of in de begeleidende documenten.
Instructies en informatie als bedoeld in de artikelen 11, zesde lid, 13, vierde lid, en 14, tweede lid, van de verordening bouwproducten zijn in de Nederlandse taal gesteld.
Artikel 1.4
De minister wijst een instelling aan die adviezen uitbrengt over de geschiktheid van technische beoordelingsinstanties.
Een technische beoordelingsinstantie toont aan de instelling, bedoeld in het eerste lid, aan dat zij voor de productgebieden, genoemd in bijlage IV, tabel 1, van de verordening bouwproducten, voldoet aan de eisen die zijn opgenomen in tabel 2 van die bijlage.
De instelling, bedoeld in het eerste lid, stelt een procedure op voor de aanmelding van, de beoordeling van en het toezicht op technische beoordelingsinstanties en maakt jaarlijks een actueel overzicht van aangemelde technische beoordelingsinstanties bekend.
Artikel 1.5
De aanmeldende autoriteit brengt advies uit aan de minister over de geschiktheid van aangemelde instanties.
Een bij de aanmeldende autoriteit aangemelde instantie toont aan dat zij voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 43 van de verordening bouwproducten.
De aanmeldende autoriteit stelt een procedure op voor de aanmelding en de beoordeling van aangemelde instanties alsmede voor de uitoefening van het toezicht op de naleving van artikel 43 van de verordening bouwproducten en maakt een actueel overzicht van de aangemelde instanties bekend.
Artikel 1.6
De minister kan aan een aanwijzing van technische beoordelingsinstanties als bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, en van aangemelde instanties als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, voorschriften verbinden.
De instelling, bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, en de aanmeldende autoriteit informeren de minister onverwijld indien zij van oordeel zijn dat een technische beoordelingsinstantie of een aangemelde instantie de aan de aanwijzing verbonden voorschriften niet naleeft of niet meer aan de voorwaarden voor die aanwijzing voldoet.
Na een melding als bedoeld in het tweede lid kan de minister een aanwijzing intrekken.
Paragraaf 1.4. Kwaliteitsverklaringen
Artikel 1.7
Een instelling die overeenkomstig artikel 16 van de richtlijn bouwproducten door de lidstaat van oorsprong is erkend met het oog op het afgeven van kwaliteitsverklaringen voor andere lidstaten, wordt gelijkgesteld met een door de minister aangewezen onafhankelijk deskundig instituut als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Woningwet.
Paragraaf 1.5. Inspectieschema’s
Artikel 1.10
Een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20 van het besluit en een ontruimingsinstallatie als bedoeld in artikel 6.23, eerste lid, van het besluit beschikt voor ingebruikname over een inspectiecertificaat als bedoeld in artikel 6.20, zesde lid, van het besluit respectievelijk artikel 6.23, vierde lid, van het besluit.
Een inspectiecertificaat als bedoeld in het eerste lid heeft een geldigheidsduur van drie jaar. Indien op grond van artikel 6.20, eerste lid, van het besluit doormelding verplicht is, is de geldigheidsduur een jaar.
Artikel 1.11
Een automatische brandblusinstallatie als bedoeld in artikel 6.32, eerste lid, van het besluit en een rookbeheersingsinstallatie als bedoeld in artikel 6.32, tweede lid, van het besluit beschikt voor ingebruikname over een inspectiecertificaat als bedoeld in artikel 6.32, eerste respectievelijk tweede lid, van het besluit.
Een inspectiecertificaat als bedoeld in het eerste lid heeft een geldigheidsduur van een jaar.
Artikel 1.12
Bij toepassing van de CCV-inspectieschema’s, genoemd in de artikelen 6.20, zesde lid, 6.23, vierde lid, en 6.32 van het besluit wordt uitgegaan van de desbetreffende onderdelen van het CCV- inspectieschema Brandbeveiliging- Inspectie brandbeveiligingsysteem (VBB-BMI-OAI-RBI) op basis van afgeleide doelstellingen, versie 10.0 van 1 juni 2015.
Paragraaf 1.6. Veilig onderhoud
Artikel 1.13
Indien een te bouwen gebouw gebouwgebonden veiligheidsvoorzieningen als bedoeld in artikel 6.53, eerste lid, van het besluit nodig heeft om onderhoud veilig te kunnen uitvoeren, wordt om die voorzieningen te beoordelen gebruikgemaakt van de Checklist Veilig onderhoud op en aan gebouwen 2012.
Hoofdstuk 2. Brandveiligheidsvoorschriften
Paragraaf 2.1. Opvang- en doorstroomcapaciteit
Artikel 2.1
Op een gedeelte van een vluchtroute, gelegen buiten het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint, kan worden afgeweken van artikel 2.108, eerste lid, van het besluit indien de personen die zijn aangewezen op dat gedeelte en eventueel daarop volgende gedeelten van de vluchtroute het aansluitende terrein kunnen bereiken binnen:
30 minuten indien het betreffende gedeelte van de vluchtroute een veiligheidsvluchtroute is;
20 minuten indien het betreffende gedeelte van de vluchtroute een extra beschermde vluchtroute is die in de vluchtrichting uitsluitend wordt bereikt door een afzonderlijke ruimte waardoor een beschermde of extra beschermde vluchtroute voert met een lengte van ten minste 2 m, of
15 minuten indien het betreffende gedeelte van de vluchtroute een andere vluchtroute is.
De opvang- en doorstroomcapaciteit van de in het eerste lid bedoelde gedeelten van de vluchtroute is zodanig dat het bedreigde subbrandcompartiment waarin een vluchtroute begint binnen 1 minuut na aanvang van het vluchten wordt verlaten.
De opvang- en doorstroomcapaciteit van de in het eerste lid bedoelde gedeelten van de vluchtroute is zodanig dat een ruimte, niet zijnde het trappenhuis, op dezelfde bouwlaag als het bedreigde subbrandcompartiment:
binnen 3,5 minuut na aanvang van het vluchten wordt verlaten, of
binnen 6 minuten indien tussen het bedreigde subbrandcompartiment en deze ruimte een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag is van ten minste 30 minuten, bepaald volgens NEN 6068.
Bij toepassing van het eerste tot en met derde lid gelden de volgende uitgangspunten:
berekeningen worden uitgevoerd in tijdstappen van 30 seconden;
bij het begin van het vluchten wordt aangenomen dat alle personen in het subbrandcompartiment zich nabij de uitgangen van dat compartiment bevinden en tegelijkertijd beginnen te vluchten;
vluchtroutes worden tijdens het vluchten slechts in een richting benut;
door doorgangen en over trappen voeren de vluchtroutes niet in tegenovergestelde richting;
bij samenkomende vluchtroutes wordt de beschikbare doorstroom- en opvangcapaciteit op de volgende wijze verdeeld:
bij samenkomst in een trappenhuis wordt 50% van de beschikbare capaciteit toegedeeld aan het bovengelegen deel van het trappenhuis. De resterende 50% wordt verdeeld over de doorstroomcapaciteit van de toegangen op die betreffende bouwlaag tot het trappenhuis;
bij samenkomst in een ruimte, niet zijnde het trappenhuis, wordt de capaciteit evenredig verdeeld over de doorstroomcapaciteit van de toegangen tot die ruimte;
als de beschikbare opvang- en doorstroomcapaciteit van de ruimte vanuit een of meer toegangen van die ruimte of het bovengelegen deel van het trappenhuis niet volledig wordt benut, wordt de restcapaciteit op de onder i. en ii. beschreven wijze verdeeld over de resterende toegangen en het bovengelegen deel van het trappenhuis;
het hoogteverschil tussen bouwlagen in het trappenhuis is ten minste 2,1 m en ten hoogste 4 m;
de daalsnelheid is 30 seconden per bouwlaag voor zover de vluchtroute over een trap of door een trappenhuis voert;
de opvangcapaciteit van een trap is 0,5 persoon per trede, voor zover de breedte van de trap niet groter is dan 1,1 m;
de opvangcapaciteit van een trap is 0,9 persoon per trede per meter breedte van die trede, voor zover de breedte van de trap groter is dan 1,1 m en de breedte van het tredevlak groter is dan 0,17 m;
de opvangcapaciteit van een vloer of hellingbaan is ten hoogste 4 personen per m2 vrije vloeroppervlakte, en
het gestelde in artikel 2.108, eerste lid, van het besluit, waarbij voor ‘personen’ wordt gelezen: personen per minuut.
het gestelde in artikel 6.25, derde lid, van het besluit, waarbij voor ‘37 personen’ wordt gelezen: 37 personen per minuut;
in afwijking van onderdeel l geldt het gestelde in artikel 6.25, derde lid, van het besluit onverkort als in de ruimte voor de deur tijdens een tijdstap meer dan 37 personen aanwezig zijn.
Bij toepassing van het tweede en derde lid gelden in aanvulling op het vierde lid de volgende uitgangspunten:
brand ontstaat niet op twee of meer plaatsen tegelijk;
in ieder subbrandcompartiment kan brand ontstaan;
de opvang- en doorstroomcapaciteit van vluchtroutes die door het bedreigde subbrandcompartiment voeren blijven buiten beschouwing.
Bij toepassing van het vierde lid, onder j, geldt voor een bijeenkomstfunctie een opvangcapaciteit van ten hoogste twee personen per m2 vrije vloeroppervlakte indien bij een tijdstap als bedoeld in het vierde lid, onder a, in een ruimte als bedoeld in het derde lid meer dan 200 personen aanwezig zijn en die ruimte niet door alle personen binnen 3,5 minuut kan worden verlaten.
Paragraaf 2.2. Installaties
Artikel 2.2
Een in een logiesgebouw gelegen logiesfunctie, niet zijnde een logiesfunctie met 24-uurs bewaking, heeft een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in artikel 6.23 van het besluit, waarvan het ontruimingssignaal direct en in het gehele gebouw in werking wordt gesteld bij het activeren van de automatische melder of handbrandmelder.
Paragraaf 2.3. Veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied
Artikel 2.4
Een geheel of gedeeltelijk in een veiligheidszone bij een weg of spoorweg te bouwen bouwwerk dat tevens een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is, voldoet aan het bepaalde in de artikelen 2.5 tot en met 2.10.
Een geheel of gedeeltelijk in een plasbrandaandachtsgebied te bouwen bouwwerk dat tevens een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is, voldoet aan het bepaalde in de artikelen 2.5 tot en met 2.9.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een boven de volle breedte van een weg of spoorweg die slechts voor een deel van die breedte een veiligheidszone betreft, te bouwen bouwwerk dat tevens een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is.
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een geheel of gedeeltelijk in een veiligheidszone bij een binnenwater te bouwen bouwwerk dat tevens een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is.
Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op bouwwerken voor zover die bouwwerken objecten met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen zijn.
Artikel 2.5
De brandwerendheid van de uitwendige scheidingsconstructie van een gedeelte van een te bouwen bouwwerk dat gelegen is in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied is ten minste 60 minuten van buiten naar binnen bepaald volgens NEN 6069, uitgaande van de buitenruimte als een brandcompartiment en een buitenbrandkromme volgens NEN-EN 13501-2.
Artikel 2.6
Een in een aan de buitenlucht grenzende zijde van een in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied gelegen constructieonderdeel van een te bouwen bouwwerk voldoet aan brandklasse A2, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.
In afwijking van het eerste lid voldoet een deur, een raam, een kozijn of een daaraan gelijk te stellen constructieonderdeel aan brandklasse D, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.
Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructieonderdelen in ieder vlak van de uitwendige scheidingsconstructie met een afmeting van 3 m bij 3 m, waarvoor volgens het eerste lid een eis geldt, is die eis niet van toepassing.
Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op de bovenzijde van een dak.
Artikel 2.7
Een in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied gelegen dak of een gedeelte daarvan van een te bouwen bouwwerk is voorzien van een constructieonderdeel waarvan de aan de buitenlucht grenzende zijde voldoet aan brandklasse A2, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.
Op ten hoogste 5% van de oppervlakte van het in het eerste lid bedoelde constructieonderdeel is de eis van het eerste lid niet van toepassing.
Artikel 2.8
In een aan de buitenlucht grenzende zijde van een gedeeltelijk in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied te bouwen bouwwerk is geen in de veiligheidszone of het plasbrandaandachtsgebied gelegen doorgang aanwezig waardoor een vluchtroute voert.
In een aan de buitenlucht grenzende zijde van een geheel in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied te bouwen bouwwerk is uitsluitend een van de basisnetroute afgekeerde doorgang aanwezig waardoor een vluchtroute voert.
Artikel 2.9
Voor een te bouwen bouwwerk dat gelegen is in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied zijn de voorschriften van afdeling 2.2 van het besluit van overeenkomstige toepassing waarbij wordt uitgegaan van de buitenruimte als een subbrandcompartiment of brandcompartiment en een buitenbrandkromme volgens NEN-EN 13501-2.
Na het ontstaan van brand in een veiligheidzone of plasbrandaandachtsgebied bezwijkt een boven die veiligheidszone of dat plasbrandaandachtsgebied te bouwen bouwconstructie niet binnen 90 minuten, bepaald volgens artikel 2.11 van het besluit en uitgaande van ontwerpbrandscenario’s zoals bedoeld in paragraaf 2.2 van NEN-EN 1991-1-2.
Hoofdstuk 3. Gezondheid, energiezuinigheid en milieu
Artikel 3.1
Waar in artikel 5.9 van het besluit wordt verwezen naar de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken is bedoeld de Berekeningswijze voor het bepalen van de milieuprestatie van gebouwen en GWW-werken gedurende hun gehele levensduur, gebaseerd op de levenscyclusanalysemethode (LCA-CML2) van 1 november 2011.
Artikel 3.2
Van een ingrijpende renovatie als bedoeld in artikel 5.6, vierde lid, van het besluit is sprake wanneer meer dan 25% van de oppervlakte van de gebouwschil, bepaald volgens ISSO 75.1, uitgave juli 2014, wordt vernieuwd, veranderd of vergroot en deze vernieuwing, verandering of vergroting de integrale gebouwschil betreft.
Artikel 3.4
De gemiddelde warmtedoorgangscoëfficiënt als bedoeld in artikel 5.3, zesde lid, van het besluit wordt berekend door:
waarin:
- x
= het aantal ramen, deuren en kozijnen van een bouwwerk
- Un
= de warmtedoorgangscoëfficiënt van een raam, deur of kozijn bepaald volgens NEN 1068
- An
= het geprojecteerde oppervlak van een raam, deur of kozijn bepaald volgens NEN 1068
- At
= het totale geprojecteerde oppervlak van alle ramen, deuren en kozijnen van een bouwwerk
Artikel 3.5
Een kooldioxidemeter als bedoeld in artikel 7.23 van het besluit voldoet aan het volgende:
functioneert continu op de gangbare elektrische netspanning en een tijdelijke onderbreking van de elektrische aansluiting verstoort de ingestelde signaalniveaus niet;
kalibreert zichzelf automatisch;
heeft ten minste een CO2-meetfunctie met:
- 1°
een meetbereik van tenminste 300 tot 5.000 ppm;
- 2°
een bedrijfstemperatuur van 0 – 50 ˚C;
- 3°
een nauwkeurigheid in temperatuurbereik van +15 tot + 35 ˚C:
bij CO2 van 300-1.000 ppm : < 10% van meetwaarde en
bij CO2 van 1.000-5.000 ppm : < 100 ppm;
- 4°
een resolutie van 1 ppm;
- 1°
waarschuwt bijtijds voor ventilatieproblemen door middel van een duidelijke indicatie betreffende de mate waarin een vertrek wordt geventileerd;
heeft 3 signaalniveaus met een eigen kleurcode:
- 1°
CO2-concentratie van minder dan 1.000 ppm;
- 2°
CO2-concentratie van 1.001 t/m 1.400 ppm;
- 3°
CO2-concentratie van 1.401 ppm en hoger;
- 1°
de CO2-concentratie moet afleesbaar zijn op een duidelijk display, waarbij de hoogte van cijfers en letters in het display minimaal 8 mm bedraagt.
Hoofdstuk 4. Scheiden bouw- en sloopafval
Artikel 4.1
Onverminderd artikel 1.29, tweede lid, van het besluit worden de categorieën bouw- en sloopafval als bedoeld in artikel 8.9 van het besluit ten minste gescheiden in de volgende fracties:
als gevaarlijk aangeduide afvalstoffen als bedoeld in hoofdstuk 17 van de afvalstoffenlijst bedoeld in de Regeling Europese afvalstoffenlijst, voor zover deze stoffen niet in de onderdelen b tot en met j van dit lid zijn opgenomen;
teerhoudende dakbedekking, al dan niet met dakbeschot;
teerhoudend asfalt;
bitumineuze dakbedekking, al dan niet met dakbeschot;
niet-teerhoudend asfalt;
vlakglas, al dan niet met kozijn;
gipsblokken en gipsplaatmateriaal;
dakgrind;
armaturen;
gasontladingslampen.
Gevaarlijke stoffen als bedoeld in het eerste lid, onder a, worden niet gemengd of gescheiden.
De fracties, bedoeld in het eerste lid, worden op het bouw- of sloopterrein gescheiden gehouden en gescheiden afgevoerd.
Het eerste lid, onder d tot en met j, en het derde lid zijn niet van toepassing voor zover de hoeveelheid afval van de betreffende fractie minder dan 1 m3 bedraagt.
In afwijking van het derde lid kunnen de fracties op een andere locatie worden gescheiden voor zover scheiding op het bouw- of sloopterrein naar oordeel van het bevoegd gezag redelijkerwijs niet mogelijk is.
Artikel 5.6. NEN 2757
Waar in de artikelen 3.50, 3.53 en 3.54 van het besluit wordt verwezen naar NEN 2757 is bedoeld:
NEN 2757-1 voor verbrandingsinstallaties met een belasting kleiner dan of gelijk aan 130 kW op bovenwaarde, en
NEN 2757-2 voor verbrandingsinstallaties met een belasting groter dan 130 kW op bovenwaarde.
Artikel 5.8. NEN 7120
Bij de toepassing van NEN 7120 gelden voor de in onderdeel 5.3.2 opgenomen formule de volgende waarden voor de correctiefactor C EPC;mn;U/W
Gebruiksfunctie | C EPC;mn;U/W | |
1 | Woonfunctie | |
a woonwagen | 0,99 | |
b andere woonfunctie | 1,10 | |
2 | Bijeenkomstfunctie | 0,73 |
3 | Celfunctie | 0,98 |
4 | Gezondheidszorgfunctie | |
a met bedgebied | 1,17 | |
b andere gezondheidszorgfunctie | 0,98 | |
6 | Kantoorfunctie | 1,05 |
7 | Logiesfunctie | |
a logiesfunctie in logiesgebouw | 0,90 | |
b logiesfunctie niet in logiesgebouw | 0,88 | |
8 | Onderwijsfunctie | 1,44 |
9 | Sportfunctie | 0,86 |
10 | Winkelfunctie | 0,85 |
Artikel 5.8b. NEN-EN 1990
Bij toepassing van NEN-EN 1990 wordt tabel NB. 1- 2.1 gelezen als:
Ontwerplevensduur | Toepassing | |
Klasse | Jaren | |
1A | 5 | Tijdelijke bouwwerken, anders dan een woonfunctie: waarbij de termijn genoemd in de omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid van art 5.16 van het Besluit omgevingsrecht niet langer is dan 5 jaar of die vergunningsvrij zijn voor de activiteit bouwen als bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Voor bouwwerken in gevolgklasse CC2 of CC3: binnen deze klasse moeten de in rekening te brengen belastingen zijn gebaseerd op een referentieperiode van 15 jaar. Voor CC1 is dit 5 jaar. |
1B | 15 | Tijdelijke bouwwerken, anders dan de bouwwerken die vallen in klasse 1A. |
2 | 15 | Constructies en bouwwerken voor landbouw en tuinbouw en soortgelijke toepassingen, uitsluitend voor productiedoeleinden, waarbij het aantal personen dat in het gebouw aanwezig is, beperkt is; Industriebouwwerken, al dan niet tijdelijk, met 1 of 2 bouwlagen. |
3 | 50 | Bouwwerken anders dan bedoeld onder 1A, 1B en 2. |
4 | 100 | Monumentale bouwwerken. De beslissing om een bouwwerk als monumentaal aan te merken is ter beoordeling van de opdrachtgever. |
Artikel 5.9b. NEN 2575
Bij de toepassing van NEN 2575 is het in die norm bedoelde akkoord van de bevoegde autoriteit verkregen met een vergunning voor het bouwen of brandveilig gebruik of een melding als bedoeld in artikel 1.18, eerste lid, van het besluit.
Waar in artikel 6.23 van het besluit wordt verwezen naar NEN2575 geldt het volgende:
het in onderdeel 4, tabel 1, onder algemeen, bedoelde minimaal toelaatbaar geluidniveau van toonsignalen van 65 dB geldt alleen voor verkeersruimten. Voor verblijfsruimten geldt alleen het in die tabel bedoelde geluidsniveau toonsignaal dat minimaal 6dB boven het gemiddelde omgevingsgeluid uitkomt;
het in onderdeel 4, tabel 2, onder algemeen, bedoelde minimaal toelaatbaar geluidniveau van gesproken berichten van 60 dB geldt alleen voor verkeerruimten. Voor verblijfsruimten geldt alleen het in die tabel bedoelde geluidsniveau toonsignaal dat minimaal 6dB boven het gemiddelde omgevingsgeluid uitkomt;
onderdeel 12.4.2 Specificatie Luidsprekers is niet van toepassing;
onderdeel 17 Bekabeling is niet van toepassing.
Het tweede lid is niet van toepassing op een ontruimingsalarminstallatie die behoort bij een brandmeldinstallatie met doormelding als bedoeld in artikel 6.20 van het besluit, en op een ontruimingsalarminstallatie die behoort bij een brandmeldinstallatie zonder doormelding die na 1 november 2008 is opgeleverd of gewijzigd.
Artikel 5.10. NEN 8062
Waar in artikel 2.64 van het besluit is voorgeschreven dat de brandveiligheid van een afvoervoorziening voor rookgas wordt bepaald volgens NEN 8062 geldt bij de toepassing van onderdeel 4 van die norm dat materiaal waaruit een voorziening voor de afvoer van rookgas is samengesteld onbrandbaar is, bepaald volgens NEN 6064, voor zover in dat materiaal een temperatuur kan optreden van meer dan 363 K. In afwijking van ‘onbrandbaar’ volgens NEN 6064 mogen ook materialen die voldoen aan de brandklasse A1 volgens NEN-EN 13501-1 zijn toegepast.
Bij de toepassing van onderdeel 5 van NEN 8062 geldt dat luchtdichtheid van een voorziening voor de afvoer van rookgas kleiner is dan 25 m3/m2/h.
Indien bij het bouwen de voorziening is gerealiseerd met toepassing van NEN 6062 en de bestaande voorziening aan dat normblad voldoet, is voldaan aan het eerste en het tweede lid.
Hoofdstuk 5a. Onderzoeksverplichting zorgplicht
5.11. Galerijflats
De eigenaar of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen onderzoekt, of laat onderzoek uitvoeren naar, de staat van galerijflats met uitkragende betonnen galerij- of balkonvloeren die monoliet zijn verbonden aan de betonnen verdiepingsvloeren of gevelbalken.
Het onderzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig SBR-publicatie 248 ‘Constructieve veiligheid van uitkragende galerijplaten – Tweede herziene uitgave’. De uitkomsten van dit onderzoek worden voor 1 juli 2017 in een rapport vastgelegd.
Het onderzoek behoeft niet te worden uitgevoerd wanneer voor 1 januari 2016 een vergelijkbaar rapport is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
Artikel 5.12. Zwembaden
De eigenaar of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen onderzoekt, of laat onderzoek uitvoeren naar, de staat van een gebouw met daarin een zwembad dat een badinrichting is als bedoeld in artikel 1 van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden.
Het eerste lid is niet van toepassing op een te bouwen bouwwerk waarvoor de aanvraag om vergunning voor het bouwen na 1 juli 2016 is ingediend.
Het onderzoek bestaat uit;
inventarisatie van de dragende metalen delen die zijn toegepast in:
- 1°.
ruimten met een zwembassin;
- 2°.
ruimten die in open verbinding staan met een ruimte met een zwembassin;
- 3°.
ruimten die hetzelfde luchtbehandelingsysteem hebben als de ruimte met een zwembassin;
- 4°.
overige ruimten met bassinwater en de ruimten die daarmee in open verbinding staan;
- 1°.
uitsplitsing van de onder a genoemde ruimten in twee gebieden:
- 1°.
gebied A dat bestaat uit het zwembassin en de directe omgeving daarvan met als begrenzing het vlak of de vlakken die liggen op maximaal 1,0 m verticaal boven het niveau van het wateroppervlak of van de afgewerkte vloer, glijbanen, springstelling, of soortgelijke voorzieningen en de bijbehorende trappen en het verticale vlak op 1,0 m vanaf de overgang van water naar vloer en rondom glijbanen, springstelling, of soortgelijke voorzieningen en de bijbehorende trappen;
- 2°.
gebied B dat bestaat uit alle overige gebieden;
- 1°.
constatering dat in gebied A geen dragende delen zijn toegepast van niet-resistent roestvaststaal:
- 1°.
waarvan het bezwijken kan leiden tot persoonlijk letsel;
- 2°.
die niet direct visueel inspecteerbaar zijn; of
- 3°.
die zijn voorzien van een coating;
- 1°.
constatering dat de in gebied A voorkomende dragende delen van niet-resistent roestvaststaal, anders dan bedoeld onder c, geen corrosieverschijnselen hebben;
constatering dat in gebied B geen dragende delen zijn toegepast van niet-resistent roestvaststaal.
Onder niet-resistent roestvaststaal wordt verstaan alle roestvaststaalsoorten met uitzondering van de soorten 1.4529, 1.4547 en 1.4565, als bedoeld in NEN-EN 1993-1-4.
Het onderzoek wordt uitgevoerd door een ter zake kundig persoon.
De resultaten van het onderzoek worden voor 1 januari 2017 in een rapport vastgelegd.
Het onderzoek behoeft niet te worden uitgevoerd wanneer voor 1 juli 2016 een vergelijkbaar rapport is goedgekeurd door het bevoegd gezag waaruit ten minste blijkt dat in de gebieden A en B geen dragende delen van niet-resistent roestvaststaal aanwezig zijn.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Bijlage I. , behorende bij artikel 1.2
NEN 1006:2015 | Algemene voorschriften voor leidingwaterinstallaties |
NEN 1006 1981 | Algemene voorschriften voor drinkwaterinstallaties (AVWI – 1981), inclusief correctieblad C1: 1990 (bestaande bouw) |
NEN 1010:2015 + C1:2016 | Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties |
NEN 1010 1962 | Veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties (Installatievoorschriften I) (bestaande bouw) |
V 1041 1942 | Leidraad voor den aanleg en een veilig bedrijf van electrische sterkstroominstallaties in fabrieken en werkplaatsen (Fabrieksvoorschriften) – Deel II – Hooge spanning (bestaande bouw) |
NEN 1068 2012 | Thermische isolatie van gebouwen-Rekenmethoden, inclusief correctieblad C1: 2014 |
NEN 1078 2004 | Voorziening voor gas met een werkdruk tot en met 500 mbar – Prestatie-eisen – Nieuwbouw |
NEN 1087 2001 | Ventilatie van gebouwen – Bepalingsmethoden voor nieuwbouw |
NEN 1413 2011 | Symbolen voor veiligheidsvoorzieningen op bouwkundige tekeningen en in schema’s, inclusief wijzigingsblad A1: 2013 |
NEN 1594:2006 + C2:2015 | Droge blusleidingen in en aan gebouwen |
NEN 1594 1991 | Droge blusleidingen in en aan gebouwen, inclusief wijzigingsblad A1: 1997 (bestaande bouw) |
NEN 1775 1991 | Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van vloeren, inclusief wijzigingsblad A1: 1997 (bestaande bouw) |
NEN 2057 2011 | Daglichtopeningen van gebouwen – Bepaling van de equivalente daglichtoppervlakte van een ruimte, inclusief correctieblad C1: 2011 |
NEN 2057 2001 | Daglichtopeningen van gebouwen – Bepaling van de equivalente daglichtoppervlakte van een ruimte, inclusief correctieblad C1: 2003 (bestaande bouw) |
NEN 2078 1987 | Voorschriften voor aardgasinstallaties GAVO 1987 – Deel 2: Aanvullende voorschriften voor grotere bijzondere installaties (bestaande bouw) |
NEN 2535 2009+C1 2010 | Brandveiligheid van gebouwen – Brandmeldinstallaties – Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen |
NEN 2535 1996 | Brandveiligheid van gebouwen – Brandmeldinstallaties – Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen (bestaande bouw) |
NEN 2555 2008 | Brandveiligheid van gebouwen – Rookmelders voor woonfuncties |
NEN 2555 2002 | Brandveiligheid van gebouwen – Rookmelders voor woonfuncties, inclusief wijzigingsblad A1: 2006 (bestaande bouw) |
NEN 2559 2001 | Onderhoud van draagbare blustoestellen, inclusief wijzigingsblad A3: 2009 (bestaande bouw) |
NEN 2575-1: 2012 | Brandveiligheid van gebouwen – Ontruimingsalarminstallaties – Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen – Deel 1: Algemeen |
NEN 2575-2: 2012 | Brandveiligheid van gebouwen – Ontruimingsalarminstallaties – Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen – Deel 2: Luidalarm -Ontruimingsalarminstallatie type A |
NEN 2575-3:2012 | Brandveiligheid van gebouwen – Ontruimingsalarminstallaties – Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen – Deel 3: Luidalarm – Ontruimingsalarminstallatie van type B inclusief wijzigingsblad A1:2013 |
NEN 2575-4:2013 | Brandveiligheid van gebouwen – Ontruimingsalarminstallaties – Systeem- en kwaliteitseisen en projectierichtlijnen – Deel 4: Stilalarminstallatie, draadloos |
NEN 2575-5: 2012 | Brandveiligheid van gebouwen – Ontruimingsalarminstallaties – Systeem- en kwaliteitseisen en projectierichtlijnen – Deel 5: Stilalarminstallatie met attentiepanelen |
NEN 2575 2000 | Brandveiligheid van gebouwen – Ontruimingsinstallaties – Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen (bestaande bouw) |
NEN 2580 2007 | Oppervlakten en inhouden van gebouwen – Termen, definities en bepalingsmethoden, inclusief correctieblad C1: 2008 |
NEN 2608:2014 | Vlakglas voor gebouwen – Weerstand tegen windbelasting – Eisen en bepalingsmethode |
NEN 2654-1:2015 | Beheer, controle en onderhoud van brandbeveiligingsinstallaties, Deel 1: Brandmeldinstallaties |
NEN 2654-2 2004 | Beheer, controle en onderhoud van brandbeveiligingsinstallaties, Deel 2: Ontruimingsalarminstallaties |
NEN 2686 1988 | Luchtdoorlatendheid van gebouwen – Meetmethode, inclusief wijzigingsblad A2: 2008 |
NEN 2690 1991 | Luchtdoorlatendheid van gebouwen – Meetmethode voor de specifieke luchtvolumestroom tussen kruipruimte en woning, inclusief wijzigingsblad A2: 2008 |
NEN 2757-1 2011 | Bepalingsmethoden van de geschiktheid van systemen voor de afvoer van rookgas van gebouwgebonden installaties – Deel 1: Installaties met een belasting kleiner dan of gelijk aan 130 kW op bovenwaarde |
NEN 2757-2 2006 | Afvoer van rook van gebouwgebonden verbrandingsinstallaties met een belasting groter dan 130 kW op bovenwaarde – Bepalingsmethoden geschiktheid afvoersystemen |
NEN 2768:2016 | Meterruimten en bijbehorende voorzieningen in een woonfunctie |
NEN 2778:2015 | Vochtwering in gebouwen |
NEN 2991 2005+C1:2012 | Lucht – Risicobeoordeling in en rondom gebouwen of constructies waarin asbesthoudende materialen zijn verwerkt |
NEN 3011:2015 | Veiligheidskleuren en -tekens in de werkomgeving en in de openbare ruimte |
NEN 3011:2004 | Veiligheidskleuren en -tekens in de werkomgeving en in de openbare ruimte, inclusief correctieblad C1: 2007 (bestaande bouw) |
NEN 3028 2011 | Eisen voor verbrandingsinstallaties |
NEN 3215 2011 + C1: 2014 | Gebouwriolering en buitenriolering binnen de perceelgrenzen – Bepalingsmethoden voor de afvoercapaciteit, water- en luchtdichtheid en afstand dakuitmondingen |
NEN 3215 2007 | Binnenriolering – Eisen en bepalingsmethoden (bestaande bouw) |
NEN 5077 2006+C3:2012 | Geluidwering in gebouwen – Bepalingsmethoden voor de grootheden geluidwering van uitwendige scheidingsconstructies, luchtgeluidisolatie, contactgeluidisolatie, geluidniveaus veroorzaakt door installaties en nagalmtijd |
NEN 5087 2013 + wijzigingsblad A1:2016 | Inbraakveiligheid van woningen – Bereikbaarheid van dak- en gevelelementen: deuren, ramen en kozijnen |
NEN 5096 2012 | Inbraakwerendheid – Dak- of gevelelementen met deuren, ramen, luiken en vaste vullingen – Eisen, classificatie en beproevingsmethoden, incl. wijzigingsblad A1:2015 |
NEN 6061 1991 | Bepaling van de weerstand tegen het ontstaan van brand bij stookplaatsen, inclusief wijzigingsblad A3: 2012 |
NEN 6062 2011 | Bepaling van de brandveiligheid van rookgasafvoervoorzieningen – Algemeen |
NEN 6063 2008 | Bepaling van het brandgevaarlijk zijn van daken |
NEN 6064 1991 | Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen, inclusief wijzigingsblad A2: 2001 (bestaande bouw) |
NEN 6065 1991 | Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van bouwmateriaal(combinaties), inclusief wijzigingsblad A1: 1997 (bestaande bouw) |
NEN 6066 1991 | Bepaling van de rookproductie bij brand van bouwmateriaal(combinaties), inclusief wijzigingsblad A1: 1997 (bestaande bouw) |
NEN 6068 2016 + C1 2016 | Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten |
NEN 6069 2011 | Beproeving en klassering van de brandwerendheid van bouwdelen en bouwproducten |
NEN 6075+C1 2012 | Bepaling van de weerstand tegen rookdoorgang tussen ruimten |
NEN 6088 2002 | Brandveiligheid van gebouwen – Vluchtwegaanduiding – Eigenschappen en bepalingsmethoden |
NEN 6090 2006 | Bepaling van de vuurbelasting |
NEN 6707 2011 | Bevestiging van dakbedekkingen – Eisen en bepalingsmethoden |
NEN 7120 + C2 2012 | Energieprestatie van gebouwen -Bepalingsmethode, inclusief correctiebladen C3 2013, C4 2014 en C5: 2014 |
NEN 8062 2011 | Brandveiligheid van gebouwen – Methode voor het beoordelen van de brandveiligheid van rookgasafvoervoorzieningen van bestaande gebouwen (bestaande bouw) |
NEN 8078 2004 | Voorziening voor gas met een werkdruk tot en met 500 mbar – Prestatie-eisen – Bestaande bouw (bestaande bouw) |
NEN 8087 2001 | Ventilatie van gebouwen – Bepalingsmethoden voor bestaande gebouwen (bestaande bouw) |
NEN 8700 2011 | Beoordeling constructieve veiligheid van een bestaand bouwwerk bij verbouw en afkeuren – Grondslagen (bestaande bouw en verbouw) |
NEN 8701 2011 | Beoordeling van de constructieve veiligheid van een bestaand bouwwerk bij verbouw en afkeuren – Belastingen |
NEN 8757 2005 | Afvoer van rook van verbrandingstoestellen in gebouwen – Bepalingsmethoden voor bestaande bouw |
NEN-EN 179 2008 | Hang- en sluitwerk – Sluitingen voor nooduitgangen met een deurkruk of een drukplaat, voor gebruik bij vluchtroutes – Eisen en beproevingsmethoden |
NEN-EN 1125 2008 | Hang- en sluitwerk – Panieksluitingen voor vluchtdeuren met een horizontale bedieningsstang voor het gebruik bij vluchtroutes – Eisen en beproevingsmethoden |
NEN-EN 1838 2013 | Toegepaste verlichtingstechniek – Noodverlichting |
NEN-EN 1838 1999 | Toegepaste verlichtingstechniek – Noodverlichting (bestaande bouw en bij toepassing van artikel 6.24, tweede lid, van het besluit ook voor te bouwen bouwwerken) |
NEN-EN 12354-6 2004 | Geluidwering in gebouwen – Berekening van de akoestische eigenschappen van gebouwen met de eigenschappen van bouwelementen – Deel 6: Geluidabsorptie in gesloten ruimten |
NEN-EN 13501-1 2007+A1 2009 | Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen – Deel 1: Classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgedrag |
NEN-EN 15001-1 2009 | Gasinfrastructuur – Gasinstallatieleidingen met bedrijfsdrukken groter dan 5 bar voor industriële en niet-industriële gasinstallaties – Deel 1: Gedetailleerde functionele eisen voor ontwerp, materialen, constructie, inspectie en beproeving |
NEN-EN 50522: 2010 | Aarding van hoogspanningsinstallaties van meer dan 1 kV wisselspanning |
NEN-EN-IEC 61936-1+C1: 2012 | Sterkstroominstallaties met meer dan 1 kV wisselspanning – Deel 1: Algemene bepalingen, inclusief Correctiebladen C11:2011, C12:2013, C13:2013 en wijzigingsblad A1: 2014 |
NEN-EN-ISO 16000-2 2006 | Indoor air – Part 2: Sampling strategy for formaldehyde |
NVN 7125 2011 | Energieprestatienorm voor maatregelen op gebiedsniveau (EMG) – Bepalingsmethode. |
Bijlage II. , behorende bij artikel 1.2
NEN-EN 1990+A1+A1/C2:2011 | Eurocode – Grondslagen van het constructief ontwerp, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1991-1-1+C1:2011 | Eurocode 1: Belastingen op constructies – Deel 1-1: Algemene belastingen – Volumieke gewichten, eigengewicht en opgelegde belastingen voor gebouwen, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1991-1-2+C1:2011 | Eurocode 1: Belastingen op constructies – Deel 1-2: Algemene belastingen – Belasting bij brand, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1991-1-3+C1:2011 | Eurocode 1: Belastingen op constructies – Deel 1-3: Algemene belastingen – Sneeuwbelasting, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1991-1-4+A1+C2:2011 | Eurocode 1: Belastingen op constructies – Deel 1-4: Algemene belastingen – Windbelasting, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1991-1-5+C1:2011 | Eurocode 1: Belastingen op constructies – Deel 1-5: Algemene belastingen – Thermische belasting, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1991-1-7+C1:2011 | Eurocode 1: Belastingen op constructies – Deel 1-7: Algemene belastingen – Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1991-2+C1:2011 | Eurocode 1: Belastingen op constructies – Deel 2: Verkeersbelasting op bruggen, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1991-3 2006 | Eurocode 1: Belastingen op constructies – Deel 3: Belastingen veroorzaakt door kranen en machines, inclusief correctieblad C1:2012 en nationale bijlage NB:2013 |
NEN-EN 1991-4 2006 | Eurocode 1: Belastingen op constructies – Deel 4: Silo’s en opslagtanks, inclusief correctieblad C1:2012 en nationale bijlage NB:2013 |
NEN-EN 1992-1-1+C2:2011 | Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies – Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1992-1-2+C1:2011 | Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies – Deel 1-2: Algemene regels – Ontwerp en berekening van constructies bij brand, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1992-2+C1:2011 | Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies – Betonnen bruggen – Regels voor ontwerp, berekening en detaillering, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1992-3:2006 | Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies – Deel 3: Constructies voor keren en opslaan van stoffen, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1993-1-1+C2:2011 | Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen, inclusief wijzigingsblad A1:2014 en nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN1993-1-2 +C2:2011 | Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-2: Algemene regels – Ontwerp en berekening van constructies bij brand, inclusief nationale bijlage NB:2015 |
NEN-EN 1993-1-3:2006 | Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-3: Algemene regels – Aanvullende regels voor koudgevormde dunwandige profielen en platen, inclusief correctieblad C3:2009 en nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1993-1-4:2006 | Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-4: Algemene regels – Aanvullende regels voor corrosievaste staalsoorten, inclusief nationale bijlage NB:2012 |
NEN-EN 1993-1-5:2006+C1:2012 | Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-5: Constructieve plaatvelden, inclusief nationale bijlage NEN-EN 1993-1-5:2006/NB:2011 |
NEN-EN 1993-1-6:2007 | Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-6: Algemene regels – Sterkte en Stabiliteit van Schaalconstructies, inclusief correctieblad C1:2009 en nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1993-1-7:2008 | Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-7: Sterkte en stabiliteit haaks op het vlak belaste platen, inclusief correctieblad C1:2009 en nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1993-1-8+C2:2011 | Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-8: Ontwerp en berekening van verbindingen, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1993-1-9+C2:2012 | Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-9: Vermoeiing, inclusief nationale bijlage NEN-EN 1993-1-9:2006/NB:2011 |
NEN-EN 1993-1-10+C2:2011 | Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-10: Materiaaltaaiheid en eigenschappen in de dikterichting, inclusief nationale bijlage NEN-EN 1993-1-10:2006/NB:2007 |
NEN-EN 1993-1-11+C1:2011 | Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-11: Ontwerp en berekening van op trek belaste componenten, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1993-1-12+C1:2011 | Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-12: Aanvullende regels voor de uitbreiding van EN 1993 voor staalsoorten tot en met S 700, inclusief nationale bijlage NEN-EN 1993-1-12:2007/NB:2011 |
NEN-EN 1993-2+C1:2011 | Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 2: Stalen bruggen, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1993-3-1:2007 | Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 3-1: Torens, masten en schoorstenen – Torens en masten, inclusief correctieblad C1:2009 en nationale bijlage NB:2012 |
NEN-EN 1993-3-2:2007 | Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 3-2: Torens, masten en schoorstenen – Schoorstenen, inclusief nationale bijlage NB:2012 |
NEN-EN 1993-4-1:2007 | Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 4-1: Silo's, inclusief C1:2009 en nationale bijlage NB:2012 |
NEN-EN 1993-4-2:2007 | Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 4-2: Opslagtanks, inclusief C1:2009 en nationale bijlage NB:2012 |
NEN-EN 1993-4-3:2009 | Eurocode 3 – Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 4-3: Buisleidingen, inclusief C1:2009 |
NEN-EN 1993-5: 2008 | Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 5: Palen en damwanden, inclusief C1:2009 en nationale bijlage NB/2012 |
NEN-EN 1993-6:2008 | Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 6: Kraanbanen, inclusief correctieblad C1:2009 en nationale bijlage NB:2012 |
NEN-EN 1994-1-1+C1:2011 | Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staal-betonconstructies – Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen, inclusief nationale bijlage NB:2012 |
NEN-EN 1994-1-2+C1:2011 | Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staal-betonconstructies – Deel 1-2: Algemene regels – Ontwerp en berekening van constructies bij brand, inclusief wijzigingsblad A1:2014 en nationale bijlage NB:2007 |
NEN-EN 1994-2+C1:2011 | Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staal-betonconstructies – Deel 2: Algemene regels en regels voor bruggen, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1995-1-1+C1+A1:2011 | Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies – Deel 1-1: Algemeen – Gemeenschappelijke regels en regels voor gebouwen, inclusief correctieblad C1:2012, wijzigingsblad A2:2014 en nationale bijlage NB:2013 |
NEN-EN 1995-1-2+C2:2011 | Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies – Deel 1-2: Algemeen – Ontwerp en berekening van constructies bij brand, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1995-2:2005 | Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies – Deel 2: Bruggen, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1996-1-1+A1:2013 | Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk – Deel 1-1: Algemene regels voor constructies van gewapend en ongewapend metselwerk, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1996-1-2+C1:2011 | Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk – Deel 1-2: Algemene regels – Ontwerp en berekening van constructies bij brand, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1996-2+C1:2011 | Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk – Deel 2: Ontwerp, materiaalkeuze en uitvoering van constructies van metselwerk, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1996-3+C1:2011 | Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk – Deel 3: Vereenvoudigde berekeningsmodellen voor constructies van ongewapend metselwerk, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1997-1 + C1 + A1:2016 | Eurocode 7: Geotechnisch ontwerp – Deel 1: Algemene regels, inclusief nationale bijlage NB:2016 |
NEN-EN 1997-1+ C1:2012 | Eurocode 7: Geotechnisch ontwerp – Deel 1: Algemene regels, inclusief nationale bijlage NB:2012 (aangewezen voor bestaande bouw en verbouw als tweedelijns norm in NEN 8700) |
NEN-EN 1997-2:2007 | Eurocode 7: Geotechnisch ontwerp – Deel 2: Grondonderzoek en beproeving, inclusief correctieblad C1:2010 en nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1999-1-1+A1:2011 | Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies – Deel 1-1: Algemene regels, inclusief wijzigingsblad A2:2014 en nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1999-1-2+C1:2011 | Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies – Deel 1-2: Ontwerp en berekening van constructies bij brand, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1999-1-3:2007 | Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies – Deel 1-3: Vermoeiing, inclusief A1:2011 |
NEN-EN 1999-1-4+C1+A1:2011 | Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies – Deel 1-4: Koudgevormde dunne platen, inclusief nationale bijlage NB:2011 |
NEN-EN 1999-1-5:2007 | Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies – Deel 1-5: Schaalconstructies, inclusief correctieblad C1:2009 |
Bijlage III
1. Verwarmingssysteem voor woonfunctie, niet lokaal
Het systeemrendement voor ‘verwarmingssysteem voor woonfunctie, niet lokaal’ wordt voor ieder systeem bepaald volgens de volgende formule:
waarin:
ηH;sys | dimensieloze systeemrendement voor ruimteverwarming; |
ηH;gen;sys | dimensieloze opwekkingsrendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement op primaire energie bepaald volgens 1.1; |
ηH;dis;sys | dimensieloze distributierendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement bepaald volgens 1.2; |
ηH;em;sys | dimensieloze afgifterendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement bepaald volgens 1.3; |
ηH;sys;cor | dimensieloze correctie voor hulpenergie voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement bepaald volgens 1.4. |
1.1. Opwekkingsrendement
Ten behoeve van de systeemrendementen worden de opwekkingsrendementen uitgedrukt in het rendement op primaire energie zoals beschreven in 1.1.1.
Voor systemen met een WKK gelden de bepalingen in 1.1.2 voor de bepaling van het opwekkingsrendement. Voor systemen met meer dan één opwekker gelden de bepalingen in 1.1.3.
1.1.1. Opwekkingsrendement
Per opwekker wordt het opwekkingsrendement ηH;gen bepaald volgens onderdeel 14.6 van NEN 7120, met inachtneming van onderstaande wijzigingen.
14.6 Opwekkingsrendement verwarmingssysteem [A]
Blz. 170–171, 14.6.1 Principe opwekkingsrendement [A]
Blz. 176–180, 14.6.4.2 Met gas of olie gestookte ketels en luchtverwarmers [A]
Voeg toe na de eerste alinea, boven tabel 14.11:
‘
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt in het geval van “lokale gasverwarming inclusief waakvlam, olieverwarming of stoomketel” altijd uitgegaan van de optie “met afvoer verbrandingsgassen”.
’
14.6.4.3 Warmtepompen en elektrische verwarming [A]
Blz. 180–181, 14.6.4.3.1 Categorie woningbouw [WN, WB]
(incl. NEN 7120/C2)
Voeg toe na de eerste alinea, boven tabel 14.13:
‘
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt het onderscheid in het niveau van de ontwerpaanvoertemperatuur θsup beperkt tot < 45 en ≥ 45°C, waardoor in tabel 14.13 uitsluitend de 4e en 5e kolom “40 < θsup ≤ 45 (°C)” respectievelijk “45 < θsup ≤ 50 (°C)” van toepassing zijn.
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement op basis van een standaard gebouwopname geldt voor C source de waarde 1,0.
’
Blz. 188, 14.6.5 Thermisch hulpenergiegebruik van de warmteopwekking [A]
Voeg toe na de eerste alinea:
‘
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement heeft het thermisch hulpenergiegebruik voor de categorie utiliteitsbouw de waarde nul.
’
Bijlage E
(normatief)
Bepaling opwekkingsrendement lucht-naar-waterwarmtepompen voor verwarming
Blz. 385–386 van NEN 7120 in combinatie met blz. 73-74 van NEN 7120/C2,
E.5.1.1 Tijdfractie voor warm tapwater
Voeg toe, onder formuleverklaring bij formule (E.46b) van NEN 7120/C2:
‘
OPMERKING Bij kwaliteitsverklaringen voor het opwekkingsrendement hoort ook een kwaliteitsverklaring voor qve;hp, de luchtvolumestroom die minimaal nodig is voor goed functioneren van een warmtepomp met de ventilatievolumestroom als warmtebron van een koel- of verwarmingsysteem.
Voor iedere opwekker wordt het gevonden opwekkingsrendement gecorrigeerd met de omrekeningsfactor naar primaire energie:
waarin:
ηH;gen;sys | dimensieloze opwekkingsrendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement op primaire energie; |
ηH;gen | dimensieloze opwekkingsrendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement; |
fP;del | dimensieloze primaire energiefactor bepaald wordt volgens tabel 5.4 van NEN 7120. |
1.1.2. Opwekkingsrendement WKK
Voor een warmtekrachtinstallatie is het te hanteren opwekkingsrendement gelijk aan:
waarin:
ηH;gen;sys | dimensieloze opwekkingsrendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement op onderwaarde; |
εchp;th | dimensieloze jaargemiddelde thermisch omzettingsgetal van de warmtekrachtinstallatie op bovenwaarde bepaald wordt volgens tabel 14.17 van NEN 7120; |
εchp;el | dimensieloze jaargemiddelde elektrisch omzettingsgetal van de warmtekrachtinstallatie op bovenwaarde bepaald wordt volgens tabel 14.17 van NEN 7120; |
fP;del | dimensieloze primaire energiefactor bepaald wordt volgens tabel 5.4 van NEN 7120. |
1.1.3. Opwekkingsrendement bivalente systemen
Bij een bivalent systeem geldt voor de energiefractie van het preferente toestel:
waarin:
FH;gen;sys | dimensieloze energiefractie voor ruimteverwarming die de preferente opwekker levert aan het systeem. |
Het resulterende opwekkingsrendement bij een bivalent systeem wordt bepaald volgens:
Indien er twee niet-preferente opwekkers zijn, geldt:
waarin:
ηH;gen;sys | dimensieloze opwekkingsrendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement op primaire energie; |
FH;gen;sys | dimensieloze energiefractie voor ruimteverwarming die de preferente opwekker levert aan het systeem; |
ηH;gen;sys;pref | dimensieloze opwekkingsrendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement op primarie energie van de preferente opwekker, bepaald volgens 1.1.1 of 1.1.2; |
ηH;gen;sys;npref;n | dimensieloze opwekkingsrendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement op primaire energie van de n-de niet preferente opwekker, bepaald volgens 1.1.1 of 1.1.2. |
De rekenregels in deze bijlage voorzien voor de categorie utiliteitsbouw in niet meer dan twee niet-preferente toestellen. Hierbij is ηH;gen;sys;pref het met de omrekenfactor f P;del gecorrigeerde rendement voor de preferente opwekker.
1.2. Distributierendement
Het distributierendement is gelijk aan het distributierendement zoals berekend in 14.3 van NEN 7120, met inachtneming van onderstaande wijzigingen:
Blz. 154, 14.3.3.1 Rekenwaarden intern distributierendement [WN, WB]
(incl. NEN 7120/C2)
Voeg toe onder opmerking 1:
‘
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement vervalt in tabel 14.2 het type verwarmingssysteem “Overige installaties, opties: verwarming via individueel splitsysteem of VRV-systeem”
’
Vervang:
‘
Voor een installatie in de categorie woningbouw met een installatie met een buffervat in het verwarmingscircuit, dat buiten de verwarmde ruimten is opgesteld, heeft de dimensieloze aftrekpost voor het interne distributierendement, ηH;dis;int;sto, de waarde 0,03.
’
door:
‘
Voor een installatie in de categorie woningbouw, bij nieuwbouw, met een installatie met een buffervat in het verwarmingscircuit, dat buiten de verwarmde ruimten is opgesteld, heeft de dimensieloze aftrekpost voor het interne distributierendement, ηH;dis;int;sto, de waarde 0,03.
’
Blz. 157–160, 14.3.3.2.2 Factoren voor de bepaling van distributierendementen [UN, UB]
Vervang in de voetnoot onder tabel 14.5 de tekst onder c
‘
c Voor systemen waarbij de vereiste luchtinblaastemperatuur wordt verkregen door het mengen van een verwarmde en een gekoelde luchtstroom.
’
door:
‘
c Voor systemen in nieuwbouw waarbij de vereiste luchtinblaastemperatuur wordt verkregen door het mengen van een verwarmde en een gekoelde luchtstroom.
’
14.3.4 Extern distributierendement gebouwgebonden warmtelevering op afstand [A]
Blz. 160–162, 14.3.4.1 Rekenregels [A]
Vervang:
‘
Voor gebouwgebonden verwarmingssystemen met distributieleidingen buiten het gebouw maar op het perceel, bedraagt het distributierendement van het verwarmingssysteem, ηH;dis;ext, 0,75, indien geen gebruik wordt gemaakt van onderstaande bepalingswijze.
’
door:
‘
Voor gebouwgebonden verwarmingssystemen met distributieleidingen buiten het gebouw maar op het perceel wordt gebruik gemaakt van onderstaande bepalingswijze.
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement of indien geen gebruik wordt gemaakt van onderstaande bepalingswijze bedraagt het distributierendement van het verwarmingssysteem, ηH;dis;ext, 0,75.
’
waarin:
ηH;dis;sys | dimensieloze distributierendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement; |
ηH;dis | dimensieloze distributierendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement bepaald volgens 14.3 uit NEN 7120. |
1.3. Afgifterendement
Het afgifterendement wordt bepaald volgens 14.2 van NEN 7120, met inachtneming van onderstaande wijzigingen.
Blz. 149–152, 14.2.3 Rekenwaarden afgifterendement [A]
Vervang (tekst incl. NEN 7120/C2):
‘
Bij toepassing van een combinatie van afgiftesystemen of R c-waarden in een rekenzone (voor de categorie utiliteitsbouw) of in de woonkamer (voor de categorie woningbouw) wordt het rekenkundig gemiddelde van de desbetreffende systemen gebruikt, waarbij de afgiftesystemen een gelijk gewicht hebben.
’
door:
‘
Bij toepassing van een combinatie van afgiftesystemen of Rc-waarden in een rekenzone (voor de categorie utiliteitsbouw) of in de woonkamer (voor de categorie woningbouw) wordt het rekenkundig gemiddelde van de desbetreffende systemen gebruikt, waarbij de afgiftesystemen een gelijk gewicht hebben.
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement is bij toepassing van een combinatie van afgiftesystemen het systeem waarmee de meeste warmte wordt afgegeven bepalend.
’
Voeg toe, na opmerking 3:
‘
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt geen onderscheid gemaakt naar de hoogte van de ruimte in de rekenzone en worden uitsluitend de rekenwaarden toegepast voor een hoogte van de ruimte tot 8 meter.
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement worden voor de categorie woningbouw de volgende vereenvoudigingen toegepast:
De opties voor radiatorverwarming en/of convectorverwarming voor een buitenraam (2c, 2d) en voor een binnenwand (2e) vervallen. Bij radiatorverwarming en/of convectorverwarming is enkel optie 2b van toepassing.
Voor alle vormen van vloerverwarming en/of wandverwarming en/of betonkern-activering wordt alleen de optie “in binnenvloer of binnenwand” (2h) benut
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement worden voor de categorie utiliteitsbouw de volgende vereenvoudigingen toegepast:
De opties voor radiatorverwarming en/of convectorverwarming voor een binnenwand (2e) vervallen. Bij radiatorverwarming en/of convectorverwarming voor een binnenwand is enkel optie 2b van toepassing.
Voor de categorie utiliteitsbouw vervalt voor vloerverwarming en/of wandverwarming en/of betonkern-activering de optie “in buitenvloer of buitenwand” (2f en 2g) en wordt alleen de optie “in binnenvloer of binnenwand” (2h) benut.
’
waarin:
ηH;em;sys | dimensieloze afgifterendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement; |
ηH;em | dimensieloze afgifterendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement bepaald volgens 14.2 uit NEN 7120. |
1.4. Correctie hulpenergie
De correctie (voor hulpenergie) bedraagt:
waarin:
ηH;sys;cor | dimensieloze correctie voor hulpenergie voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement. |
2. Verwarmingssysteem voor overige functies, niet lokaal
Het systeemrendement voor ‘verwarmingssystemen voor overige functies, niet lokaal’ wordt op een vergelijkbare wijze bepaald als het systeemrendement voor ‘verwarmingssysteem voor woonfunctie, niet lokaal’ zoals beschreven onder 1 in deze bijlage.
3. Lokaal verwarmingssysteem
Het systeemrendement voor ‘lokaal verwarmingssysteem’ wordt op een vergelijkbare wijze bepaald als het systeemrendement voor ‘verwarmingssysteem voor woonfunctie, niet lokaal’ zoals beschreven onder 1 in deze bijlage.
4. Warmtapwatersysteem
Het systeemrendement voor ‘warmtapwatersysteem’ wordt voor ieder systeem als volgt bepaald:
waarin:
ηW;sys | dimensieloze systeemrendement voor warmtapwater; |
QW;nd;zi;mi | netto warmtebehoefte ten behoeve van warm tapwater in maand mi, van systeem si in MJ, bepaald volgens hoofdstuk 19 van NEN 7120 met inachtneming van onderstaande bepalingen; |
EW;ci | de hoeveelheid gebruikte energie ten behoeve van warm tapwater, voor maand mi, systeem si, die de opwekker van energiedrager ci betrekt in MJ, bepaald volgens hoofdstuk 19 van NEN 7120 met inachtneming van onderstaande bepalingen; |
WW;aux | elektrisch hulpenergiegebruik van het distributiesysteem voor eventueel aanwezige circulatiepompen, in MJ/jaar, bepaald volgens hoofdstuk 19 van NEN 7120 met inachtneming van onderstaande bepalingen; |
fP;del | dimensieloze primaire energiefactor bepaald wordt volgens tabel 5.4 van NEN 7120. |
In deze bepalingsmethode wordt bij toepassing van een warmtekrachtinstallatie het te hanteren opwekkingsrendement, ηW;gen;0 vervangen door ηW;gen;0;sys,waarvoor geldt:
waarin:
ηH;gen;0;sys | dimensieloze opwekkingsrendement voor ruimteverwarming voor berekening van het systeemrendement op onderwaarde; |
εchp;th | dimensieloze jaargemiddelde thermisch omzettingsgetal van de warmtekrachtinstallatie op bovenwaarde bepaald wordt volgens tabel 14.17 van NEN 7120; |
εchp;el | dimensieloze jaargemiddelde elektrisch omzettingsgetal van de warmtekrachtinstallatie op bovenwaarde bepaald wordt volgens tabel 14.17 van NEN 7120; |
fP;del | dimensieloze primaire energiefactor bepaald wordt volgens tabel 5.4 van NEN 7120. |
De netto warmtebehoefte voor warm tapwater (QW;nd; si;mi ), de hoeveelheid gebruikte energie ten behoeve van warm tapwater (EW; ci ) en de jaarlijkse hoeveelheid gebruikte elektrische hulpenergie ten behoeve van warm tapwater (WW;aux) worden bepaald volgens hoofdstuk 19 van NEN 7120, met inachtneming van onderstaande wijzigingen.
19 Bepaling energiegebruik warm tapwater [A]
19.1 Energiegebruik warmtapwatersysteem [A]
Blz. 236–237, 19.1.1 Principe [A]
Vervang:
‘
Een warmtapwatersysteem valt niet altijd samen met een rekenzone: één systeem kan meer rekenzones omvatten en één rekenzone kan meer systemen bevatten.
’
door:
‘
Een warmtapwatersysteem valt niet altijd samen met een rekenzone: één systeem kan meer rekenzones omvatten en één rekenzone kan meer systemen bevatten. Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement geldt voor de categorie utiliteitsbouw dat een rekenzone slechts één systeem bevat; voor de categorie woningbouw kan één woning of logiesfunctie niet zijnde een logiesgebouw of woonwagen maximaal 2 systemen bevatten (namelijk: apart voor keuken en badruimte, of gezamenlijk).
’
19.3.3 Rekenwaarden [A]
Blz. 246–258, 19.3.3.1 Rekenwaarden afgifterendement [WN, WB]
Voeg toe boven tabel 19.2:
‘
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt uitgegaan van dinw groter dan 10 mm. Voor de lengte van de uittapleiding zijn de mogelijkheden beperkt tot de volgende drie opties:
Lengte uittapleiding kleiner dan 2 m
waarden volgens tabel 19.2 voor lengte uittapleiding van 0 tot 2 m
Lengte uittapleiding van 2 tot 6 m
waarden volgens tabel 19.2 voor lengte uittapleiding van 4 tot 6 m
Lengte uittapleiding groter dan 6 m
forfaitaire waarden volgens methode b.
’
19.4.3 Intern plus extern distributierendement warmtapwatersysteem [A]
Blz. 252, 19.4.3.1 Principe [A]
Voeg toe onder de laatste alinea van 19.4.3.1:
‘
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt bij aanwezigheid van circulatieleidingen uitsluitend gebruik gemaakt van de forfaitaire waarden voor het distributierendement van een warmtapwatersysteem volgens 19.4.3.3.
’
19.4.4 Conversierendement [A]
Blz. 258, 19.4.4.1 Principe conversierendement [A]
Voeg toe onder de laatste alinea van 19.4.4.1:
‘
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de forfaitaire waarden voor het conversierendement van een warmtapwatersysteem volgens 19.4.4.3.
’
19.5 Warmteterugwinning uit douchewater [A]
Blz. 261–263, 19.5.3 Rekenwaarden [A]
Voeg toe boven tabel 19.9:
‘
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement bedraagt de correctiefactor voor het thermisch rendement 0,85.
’
19.6 Warmtebijdrage duurzaam energiesysteem aan warmtapwaterbereiding [A]
Blz. 263–265, 19.6.1 Principe [A]
Voeg toe boven opmerking 2:
‘
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt verondersteld dat uitsluitend voorverwarmer zonneboiler-systemen worden toegepast.
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt bij woongebouwen, waarbij een deel van de woningen aangesloten is op een collectieve zonneboiler, de berekening uitgevoerd alsof alle woningen op de collectieve zonneboiler zijn aangesloten.
’
19.6.3 Bijdrage zonneboilersysteem
Blz. 265–268, 19.6.3.1 Rekenregel
Vervang:
‘
F sh;ob, x is de dimensieloze beschaduwingsreductiefactor, bepaald volgens 21.3;
’
door:
‘
F sh;ob, x is de dimensieloze beschaduwingsreductiefactor, bepaald volgens 21.3; ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt hierbij uitsluitend uitgegaan van “minimale belemmering”;
’
Voeg toe boven opmerking 4:
‘
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt de bepaling van de jaarlijkse zonbijdrage van de zonneboiler aan warm tapwater
Q W;sol;45zuid;an uitsluitend ontleend aan tabel 19.10 en tabel 19.11.
’
Blz. 271–272, 19.6.5 Rekenregel PVT-systemen
Vervang:
‘
F PVT;th is de thermische reductiefactor voor PVT-systemen, bepaald volgens tabel 19.12 voor met enkel glas afgedekte PVT-sytemen en tabel 19.13 voor onafgedekte PVT-systemen;
’
door:
‘
F PVT;th is de thermische reductiefactor voor PVT-systemen; ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement bedraagt deze waarde 0,90; voor andere toepassingen bepaald volgens tabel 19.12 voor met enkel glas afgedekte PVT-systemen en tabel 19.13 voor onafgedekte PVT-systemen;
’
19.7 Rendement warmteopwekking warm tapwater [A]
Blz. 276–279, 19.7.3.1 Energiefractie en opwekkingsrendement – normatieve Nederlandse methode (Gaskeur) [A]
Vervang in de toelichting onder tabel 19.16:
‘
b Correctiefactor voor collectieve warmtebron of regeneratie van een individuele bodemwarmtewisselaar, volgens de in bijlage D gegeven methode. Indien dit niet van toepassing is c source = 1,0.
’
door:
‘
b Correctiefactor voor collectieve warmtebron of regeneratie van een individuele bodemwarmtewisselaar, volgens de in bijlage D gegeven methode. Indien dit niet van toepassing is c source = 1,0. Voor bestaande bouw, bij de bepaling van het systeemrendement, heeft c source de waarde 1,0.
’
19.7.5 Rekenregels en rekenwaarden voor collectieve systemen, opgebouwd uit verschillende toestellen en/of componenten [A]
Blz. 283–287, 19.7.5.2.1 Opwekkingsrendement van de warmteopwekking voor warmtapwaterbereiding [A]
Vervang:
‘
Bepaal het opwekkingsrendement voor warmtapwaterbereiding, van opwekker gi, gecorrigeerd voor verliezen van de warmwatervoorraad en van het leidingwerk en de eventuele externe warmtewisselaar volgens onderstaande vergelijking:
’
door:
‘
Bepaal voor nieuwbouw het opwekkingsrendement voor warmtapwaterbereiding, van opwekker gi, gecorrigeerd voor verliezen van de warmwatervoorraad en van het leidingwerk en de eventuele externe warmtewisselaar volgens onderstaande vergelijking:
’
Vervang:
‘
Indien de verliezen van de warmwatervoorraad en van het leidingwerk en de eventuele externe warmtewisselaar niet bekend zijn, moet het opwekkingsrendement voor warmtapwaterbereiding, van opwekker gi, worden bepaald volgens:
’
door:
‘
Bepaal voor nieuwbouw, indien de verliezen van de warmwatervoorraad en van het leidingwerk en de eventuele externe warmtewisselaar niet bekend zijn, of voor bestaande bouw bij de bepaling van het systeemrendement het opwekkingsrendement voor warmtapwaterbereiding, van opwekker gi, volgens:
’
19.8.2 Hulpenergie warmtapwatersysteem (distributie) [A]
Blz. 291, 19.8.2.1 Principe [A]
Voeg toe onder b) verwarmingslint;
‘
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt de eventuele aanwezigheid van verwarmingslint verwaarloosd.
’
19.8.3 Hulpenergie warmtapwatertoestellen (opwekking) [A]
Blz. 294, 19.8.3.3 Rekenwaarden [A]
Voeg toe na de laatste alinea:
‘
Bij de bepaling van het systeemrendement, worden uitsluitend de rekenwaarden P aux;gen;e = 10 W en P aux;gen;v;spec = 1 W / kW toegepast.
’
19.8.4 Hulpenergie zonne-energiesysteem [A]
Blz. 295, 19.8.4.1 Principe [A]
Voeg toe na de laatste alinea:
‘
Bij de bepaling van het systeemrendement, wordt geen elektrisch hulpenergiegebruik voor vorstbeveiliging in rekening gebracht.
’
21 Klimaatgegevens [A]
Blz. 304, 21.2 Getalswaarden [A]
Voeg toe:
‘
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement worden hellingshoeken van zonnestroompanelen en zonnecollectoren in veelvouden van 15 graden ingevoerd.
’
Bijlage I
(normatief)
Rekenregels bepaling bijdrage actieve thermische duurzame energie aan warm tapwater en ruimteverwarming
- I.2
Rekenregel bijdrage thermische zonne-energie aan warm tapwater
Vervang:
‘
F sh;ob, xis de dimensieloze beschaduwingsreductiefactor, bepaald volgens 21.3;
’
door:
‘
F sh;ob, xis de dimensieloze beschaduwingsreductiefactor, bepaald volgens 21.3; ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt hierbij uitsluitend uitgegaan van “minimale belemmering”;
’
Voeg toe boven opmerking 2:
‘
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt uitsluitend uitgegaan van warmteopslag in een onverwarmde ruimte.
’
Blz. 409, I.5 Rekenwaarden
Voeg toe onder tabel I.2:
‘
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt in tabel I.2 uitsluitend uitgegaan van collectortype vlakke plaat met glas/kunststof afdekking, spectraal selectief.
’
Voeg toe onder tabel I.3:
‘
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt in tabel I.3 uitsluitend uitgegaan van collectortype vlakke plaat met glas/kunststof afdekking, spectraal selectief.
’
Voeg toe onder tabel I.4:
‘
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt in tabel I.4 uitsluitend uitgegaan van geïsoleerde leidingen.
’
Voeg toe onder tabel I.5:
‘
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt in tabel I.5 uitsluitend uitgegaan van naverwarming Indirect met gas gestookt / 24-uurs elektrisch.
’
5. Koelsysteem
Het systeemrendement voor ‘koelsysteem’ wordt voor ieder systeem bepaald volgens de volgende formule:
waarin:
ηC;sys | dimensieloze systeemrendement voor koeling; |
ηC;gen;sys | dimensieloze opwekkingsrendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement op onderwaarde bepaald volgens 5.1; |
ηC;dis;sys | dimensieloze distributierendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement bepaald volgens 5.2; |
ηC;em;sys | dimensieloze afgifterendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement bepaald volgens 5.3; |
ηC;sys;cor | dimensieloze correctie voor hulpenergie voor koeling voor berekening van het systeemrendement bepaald volgens 5.4. |
5.1. Opwekkingsrendement
Het opwekkingsrendement ηC;gen wordt bepaald volgens onderstaande hoofdstukken. Ten behoeve van de systeemrendementen worden de opwekkingsrendementen uitgedrukt in het rendement op primaire energie zoals beschreven in 5.1.1.
Voor systemen met een WKK gelden de bepalingen in 5.1.2 voor de bepaling van het opwekkingsrendement op primaire energie. Voor systemen met meer dan één opwekker gelden de bepalingen in 5.1.3.
5.1.1. Opwekkingsrendement
Per opwekker wordt het opwekkingsrendement ηC;gen bepaald volgens paragraaf 17.5 van NEN 7120, met inachtneming van onderstaande wijzigingen.
17.5 Opwekkingsrendement koelsysteem [A]
Blz. 220, 17.5.1 Principe opwekkingsrendement [A]
Voeg toe na de laatste alinea:
‘
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt voor de categorie woningbouw maximaal één koudeopwekker aanwezig verondersteld en worden voor de categorie utiliteitsbouw maximaal twee koudeopwekkers aanwezig verondersteld.
’
Blz. 224–226, 17.5.4 Rekenregels energiefracties en opwekkingsrendement [A]
Voeg toe na de laatste alinea:
‘
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement zijn voor de categorie woningbouw twee typen koudeopwekker mogelijk:
compressiekoelmachine zonder verdere specificaties;
bodemkoeling (alleen als er een warmtepomp voor ruimteverwarming is).
’
Voor iedere opwekker wordt het gevonden opwekkingsrendement gecorrigeerd met de omrekeningsfactor naar primaire energie
waarin:
ηC;gen;sys | dimensieloze opwekkingsrendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement op onderwaarde; |
ηC;gen | dimensieloze opwekkingsrendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement; |
fP;del | dimensieloze primaire energiefactor bepaald wordt volgens tabel 5.4 van NEN 7120. |
5.1.2. Opwekkingsrendement WKK
Voor een warmtekrachtinstallatie is het te hanteren opwekkingsrendement gelijk aan:
waarin:
ηC;gen;sys | dimensieloze opwekkingsrendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement op primarie energie; |
εchp;th | dimensieloze jaargemiddelde thermisch omzettingsgetal van de warmtekrachtinstallatie op bovenwaarde bepaald wordt volgens tabel 14.17 van NEN 7120; |
εchp;el | dimensieloze jaargemiddelde elektrisch omzettingsgetal van de warmtekrachtinstallatie op bovenwaarde bepaald wordt volgens tabel 14.17 van NEN 7120; |
fP;del | dimensieloze primaire energiefactor bepaald wordt volgens tabel 5.4 van NEN 7120. |
5.1.3. Opwekkingsrendement bivalente systemen
Bij een bivalent systeem geldt voor de energiefractie van het preferente toestel:
waarin:
FC;gen;sys | dimensieloze energiefractie voor koeling die de preferente opwekker levert aan het systeem. |
Het resulterende opwekkingsrendement bij een bivalent systeem wordt bepaald volgens:
waarin:
ηC;gen;sys | dimensieloze opwekkingsrendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement; |
FC;gen;sys | dimensieloze energiefractie voor koeling die de preferente opwekker levert aan het systeem; |
ηC;gen;sys;pref | dimensieloze opwekkingsrendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement op primaire energie van de preferente opwekker, bepaald volgens 5.1.1 of 5.1.2; |
ηC;gen;sys;npref | dimensieloze opwekkingsrendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement op primaire energie van de niet preferente opwekker, bepaald volgens 5.1.1 of 5.1.2. |
5.2. Distributierendement
Het distributierendement is gelijk aan het distributierendement zoals berekend in 17.3 van NEN 7120.
waarin:
ηC;dis;sys | dimensieloze distributierendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement; |
ηC;dis | dimensieloze distributierendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement bepaald volgens 17.3 uit NEN 7120. |
5.3. Afgifterendement
Het afgifterendement is gelijk aan het afgifterendement zoals berekend in 17.2 van NEN 7120.
waarin:
ηC;em;sys | dimensieloze afgifterendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement; |
ηC;em | dimensieloze afgifterendement voor koeling voor berekening van het systeemrendement bepaald volgens 17.2 uit NEN 7120. |
5.4. Correctie hulpenergie
De correctie (voor hulpenergie) bedraagt:
waarin:
ηC;sys;cor | dimensieloze correctie voor hulpenergie voor koeling voor berekening van het systeemrendement. |
6. Ventilatiesysteem met ventilatiecapaciteit > 5000 m3/h, uitgedrukt in W/(dm3/s)
De SFP voor een ventilatiesysteem wordt voor ieder systeem bepaald volgens de volgende formule:
waarin:
SFP | Specific Fan Power in W/(dm3/s); |
Pnom,el | nominaal vermogen van de elektromotor van de ventilator zoals vermeld op het typeplaatje of bepaald volgens 7.3.3.2.3 uit NEN 8088-1 in W; |
qv,max | maximale luchtvolumestroom van de ventilator volgens het typeplaatje in dm3/s. |