Naar de inhoud

Resultaat uit overige werkzaamheden en belastingverdrag

De Hoge Raad merkt nagekomen baten uit onderzoekswerkzaamheden die in het verleden in het Verenigd Koninkrijk (VK) zijn verricht aan als resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.90 Wet IB 2001). Voor het voormalige belastingverdrag met het VK vallen deze baten volgens de Hoge Raad onder art. 14 (zelfstandige arbeid) en dienen zij te worden toegerekend aan een (niet meer bestaand) vast middelpunt in het VK waardoor het heffingsrecht daarover aan het VK toekomt.

1. Inleiding

Er is relatief weinig jurisprudentie gewezen over de internationale aspecten van resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.90 Wet IB 2001)2 en dat is te meer het geval voor de verdragskwalificatie van dergelijke inkomsten.3 In HR 6 december 2013, nr. 12/00252, BNB 2014/38 deed zich evenwel een gelegenheid voor waarin de Hoge Raad zich nader kon uitlaten over de kwalificatie onder een belastingverdrag van resultaat uit overige werkzaamheden. In dit arrest was sprake van een in Nederland wonende belastingplichtige die in het verleden wetenschappelijk onderzoek had verricht bij een in Engeland gevestigd onderzoeksinstituut (waar hij niet bij in dienstbetrekking was). Na beëindiging van de desbetreffende onderzoekswerkzaamheden betaalde het onderzoeksinstituut de belastingplichtige een aantal bedragen in het kader van een discretionair incentiveprogramma (‘awards to inventors’) vanwege patenten die het heeft verkregen op uitvindingen waaraan de onderzoekswerkzaamheden hebben bijgedragen. Deze bedragen zijn belast als resultaat uit overige werkzaamheden ( art. 3.90 Wet IB 2001).4 Voor het voormalige belastingverdrag met het VK uit 1980 (hierna: het ‘Verdrag’) dienen deze betalingen geclassificeerd te worden als voordelen ter zake van ‘andere…