Successiewet 1956 vanaf 2010 Art. 13
De strekking van art. 13 is het door middel van een fictie belasten van hetgeen op grond van een overeenkomst van levensverzekering of derdenbeding ten gevolge van of na het overlijden van erflater verkregen wordt. De verkrijging staat immers, ondanks dat dit in juridische zin niet het geval is, economisch gezien op één lijn met een erfrechtelijke verkrijging. De wetgever wilde successierechtelijk misbruik van het verzekeringsinstituut voorkomen. De keerzijde hiervan is dat een verkrijging dan ook niet wordt belast, voor zover er niets aan het vermogen van erflater onttrokken is. Indien de helft van de premies afkomstig is uit het vermogen van de erflater, wordt derhalve slechts de helft van de uitkering belast.
Door de werking van de fictiebepaling wordt de in het levensverzekeringsrecht geldende 'leer van het zelfstandig recht', inhoudende dat een uitkering van levensverzekering niet afkomstig is uit het vermogen van erflater oftewel 'buiten de nalatenschap om' ontvangen wordt, voor de heffing van erfbelasting doorbroken. Zonder deze fictie zou immers heel eenvoudig, door het aangaan van een levensverzekeringsovereenkomst, ter zake van de uitkering aan de heffing van erfbelasting kunnen worden ontkomen.
In art. 13, lid 2 wordt het aangaan van een levensverzekeringsovereenkomst bij een natuurlijk persoon als erflater of bij zijn 'verdachte familieclub' ter voorkoming van constructies aan banden gelegd, en wel zodanig dat de desbetreffende uitkering volledig wordt geacht te zijn onttrokken voor de heffing van erfbelasting.
-
1. De termen levensverzekering, derdenbeding en ongevallenverzekering
-
2. Meldingsplicht
-
3. Geen premieaftrek
-
4. Cumulatie schenkbelasting en erfbelasting
-
5. De genuanceerde onttrekkingseis: voor zover
-
6. Verschuldigdheidscriterium en premieschenkingsarrest
-
7. Het…