Terecht dividendbelasting nageheven over liquidatie-uitkering aan de Verenigde Staten
Samenvatting
Belanghebbende is een naar Nederlands recht opgericht bv en is de dochtermaatschappij van een in de Verenigde Staten gevestigde vennootschap. Belanghebbende heeft, tegen uitreiking van aandelen, haar vermogen overgedragen aan een Luxemburgse vennootschap. Eind 2000 wordt belanghebbende geliquideerd. Ter zake van een liquidatie-uitkering wordt een naheffingsaanslag dividendbelasting opgelegd waartegen belanghebbende in bezwaar en beroep komt. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende op grond van het belastingverdrag Nederland – Verenigde Staten inwoner is van beide staten en dat hieromtrent geen overleg is gevoerd tussen beide staten. Hierdoor kan belanghebbende ingevolge art. 4, lid 4, EG zich niet beroepen op bepaalde voordelen in het belastingverdrag zoals de voordelen in art. 14 (vermogenswinsten).
Belanghebbende beroept zich ook op het non-discriminatieartikel van dit belastingverdrag. Dit beroept faalt volgens de rechtbank. Omdat belanghebbende zich beroept op schending van de non-discriminatie door Nederland, is van belang of zij (tevens) onderdaan is van de Verenigde Staten, hetgeen niet is gebleken.
Belanghebbende beroept zich voorts op het Vriendschapverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten, waarin volgens belanghebbende een ‘meestbegunstigingsbepaling’ zit. Dit beroep faalt ook omdat belanghebbende voorbij gaat aan art. XI, lid 5 van dit verdrag, welke bepaalt dat partijen onder meer bijzondere belastingvoordelen mogen toekennen door middel van een belastingverdrag. Ook het beroep van belanghebbende op art. 56 EG wordt door de rechtbank gemotiveerd verworpen.
(Beroep ongegrond.)