Toetsing aan het gelijkheidsbeginsel door de bestuursrechter
In de Nederlandse bestuursrechtspraak wordt op een weinig eenduidige manier omgegaan met klachten over ongelijke behandeling, of het nu gaat om toetsing aan het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of om toetsing aan het gelijkheidsbeginsel zoals dat tot uitdrukking komt in art. 1 Grondwet of art. 26 IVBPR. De rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, de Afdeling bestuursrechtspraak en de belastingkamer van de Hoge Raad stemt overeen voor zover het gaat om enkele algemene uitgangspunten, maar vertoont op belangrijke punten afwijkingen, zoals in de wijze waarop met contra legem-beroepen wordt omgegaan. Deze verschillen kunnen leiden tot rechtsongelijkheid en tot onduidelijkheid voor de rechthebbende: het is moeilijk uit te leggen waarom een beroep bij de ene bestuursrechter wel een grote kans van slagen maakt, terwijl een op het oog vergelijkbaar beroep bij de andere bestuursrechter vrijwel zeker zal worden afgewezen. Ook de algemene uitgangspunten die door de verschillende instanties worden gehanteerd zijn voor verbetering vatbaar: de keuze voor een iets andere toetsingsmethodiek kan leiden tot een vergroting van de doorzichtigheid van de rechtspraak over ongelijke behandeling in het bestuursrecht.
Open PDF