Naar de inhoud

Trusts en de belastingwetgever: het APV-regime

Sinds 1 januari 2010 geldt een bijzonder fiscaal regime voor ‘trustachtige’ rechtsfiguren: het regime voor afgezonderde particuliere vermogens (APV). In deze bijdrage worden de civiel- en fiscaalrechtelijke achtergrond van het APV-regime besproken en wordt een overzicht gegeven van actuele ontwikkelingen. In dat kader komt tevens het recente voorstel tot aanpassing van de ‘reële heffingstoets’ uit het Belastingplan 2017 voorbij. Voorts wordt de wetgever opgeroepen de belangrijkste knelpunten weg te nemen die als gevolg van het APV-regime ontstaan doordat na het overlijden van de inbrenger een ‘fictieve verkrijging’ bij de erfgenamen wordt aangenomen.

De publieke verontwaardiging naar aanleiding van de Panama Papers heeft opnieuw gedemonstreerd dat gebruikmaking van ondoorzichtige juridische structuren – niet alleen door multinationals, maar ook door particulieren – in het huidige tijdsgewricht op weinig sympathie kan rekenen. Daarbij kleeft aan bepaalde rechtsfiguren, zoals de Anglo-Amerikaanse trust, zelfs een geur van fiscaal wantrouwen.1

Nieuw is dit alles echter niet. Reeds per 1 januari 2010 is, na een lange aanloop, het fiscale regime voor zogeheten afgezonderde particuliere vermogens (hierna: APV) geïntroduceerd. De belastingwetgever heeft hiermee bedoeld een dam op te werpen tegen gebruikmaking van juridische structuren waarbij – met behulp van discretionaire doelvermogens2 – ‘onbelast zwevend vermogen’ wordt gecreëerd dat voor fiscale doeleinden aan niemand kan worden toegerekend. Bekend voorbeeld daarvan is de irrevocable discre­tionary trust.3 Bij een dergelijke rechtsfiguur ontbreekt een voor fiscale doeleinden relevante band tussen degene die het vermogen heeft afgezonderd (settlor of grantor) en de toekomstige begunstigden (beneficiaries) enerzijds en dit afgezonderde trustvermogen anderzijds. Die fiscale band…