Naar de inhoud

Verblijvingsbedingen bij partnerovereenkomsten en het nieuwe erfrecht

Samenvatting

Ingegaan wordt op de vraag hoe de situatie zal zijn als het nieuwe erfrecht de verblijvingsbedingen in samenlevingsovereenkomsten als quasi-legaat gaat onderwerpen aan de regels inhoudende dat verblijvingsbedingen met werking na dode bij notariële akte moeten worden aangegaan en dat bij of na overlijden werkende verblijvingsbedingen zonder redelijke tegenprestatie door legitimarissen kunnen worden ingekort. Wederkerigheid speelt daarbij geen rol. Volgens Van Mourik-Verstappen-Schols lijkt dit een inbreuk op de kanscontractarresten als Ontvanger-Pellicaan en Kanscontract. Kleyn geeft aan waarom hij het hiermee niet eens is.

Tekst

Door de arresten Ontvanger-Pellicaan, HR 1 oktober 1993, NJ 1994, 257; JBN 1994, nr 2, 1997, nr 47 en Kanscontract HR 7 februari 1997, NJ 1997, 595; JBN 1997, nrs 47, 67 is de bloei van samenlevingsovereenkomsten en daaraan gekoppelde verblijvingsbedingen bevorderd. In ieder geval prikken de doornen van de legitieme bij het plukken door de langstlevende van deze roos niet meer. Met name bij samenlevers met ongeveer gelijke leeftijd springen de voordelen in het oog, nu de Hoge Raad dit soort regelingen omtrent verblijving van de door de samenlevingsovereenkomst gecreëerde gemeenschap als een kanscontract beschouwt.

De voordelen zijn duidelijk. Legitimarissen van de eerst overleden partner hebben het nakijken.

Hetzelfde geldt voor de fiscus, zolang de samenlevers niet hun 5-jarig jubileum hebben gevierd. Vanaf dat moment vallen de samenlevers onder de regeling voor echtgenoten, bij wie een verblijvingsbeding omtrent een beperkte of de algehele gemeenschap, werkend bij overlijden, via de fictie van artikel 7 Successiewet wordt belast. Zo is de situatie nu. Wordt dit anders nu het nieuwe erfrecht…