Naar de inhoud

Wet op belastingen van rechtsverkeer Art. 15.1a

Art. 2 bepaalt dat er in beginsel overdrachtsbelasting verschuldigd is ter zake van de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken of van rechten waaraan deze zijn onderworpen; in art. 2, lid 2 wordt vervolgens de verkrijging van de economische eigendom daarvan in de heffing betrokken.

De Wet OB 1968 bepaalt dat ter zake van de levering van goederen en diensten door ondernemers in Nederland in het kader van hun onderneming verricht, omzetbelasting wordt geheven.

Een cumulatie van deze beide belastingen dient naar de opvatting van de wetgever in beginsel te worden vermeden.

Vanuit beide wetten is gepoogd deze cumulatie te voorkomen. In de Wet OB 1968 is de levering van onroerende zaken vrijgesteld, echter met uitzondering van:

  1. de levering van een gebouw of een gedeelte van een gebouw met het erbij behorende terrein, vóór, op of uiterlijk twee jaar na het tijdstip van de eerste ingebruikneming, alsmede een bouwterrein, en

  2. andere leveringen dan bedoeld onder a, ten aanzien waarvan de vervreemder en de verkrijger tezamen een verzoek hebben gedaan aan de inspecteur om de levering te belasten met omzetbelasting.

In art. 15, lid 1, onderdeel a is de verkrijging van een onroerende zaak vrijgesteld als deze verkrijging een levering is zoals hiervoor onder a omschreven, ter zake waarvan omzetbelasting is verschuldigd tenzij:

  1. de onroerende zaak als bedrijfsmiddel is gebruikt, én

  2. de verkrijger de verschuldigde omzetbelasting geheel of gedeeltelijk in aftrek kan brengen op grond van art. 15 Wet OB 1968.

Deze eisen zijn cumulatief.

  • 1. Ratio

  • 2. Voorwaarden

    • 2.1. Onroerende zaak is nog niet als bedrijfsmiddel in gebruik genomen…