'Zomaar' terugkomen op een rechtshandeling
1. Inleiding
Op 17 september 2010 oordeelde de Hoge Raad over een schuldeiser die haar vordering tot nakoming reeds had omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding en vervolgens ‘zomaar’ terugkwam op die omzetting om alsnog ontbinding te vorderen.2 ‘Zomaar’ wil hier zeggen: zonder dat de wederpartij daartoe aanleiding had gegeven en zonder andere (kenbare) klemmende redenen. Volgens het hof volgde uit de eisen van redelijkheid en billijkheid dat de schuldeiser op haar eerdere rechthandeling mocht terugkomen, omdat de schuldenaar daardoor in de gegeven omstandigheden niet benadeeld werd. In cassatie betoogde de schuldenaar dat voor het recht om terug te komen op een omzettingsverklaring toch ten minste een toedoen van de schuldenaar nodig was, maar de Hoge Raad verwierp die klacht en liet de beslissing van het hof in stand. Dogmatisch is enigszins curieus wat hier is gebeurd: de omzetting (art. 6:87 BW) impliceert immers dat de verbintenis tot nakoming daarna niet meer bestaat en dat ontbinding dus in beginsel niet meer mogelijk is. Het feit dat het toestaan van deze ‘tournure’ werd gebaseerd op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid wekt eveneens enige verbazing, nu de schuldeiser geen bijzondere aanleiding leek te hebben gehad om op de omzetting terug te komen.
Naar aanleiding van het arrest van 17 september 2010 wordt in onderhavig artikel onderzocht wanneer het, buiten de wettelijk vastgelegde gevallen, een schuldeiser is toegestaan zich te bedenken en terug te komen op een eerdere rechtshandeling, in het bijzonder wanneer de schuldenaar daartoe geen concrete aanleiding heeft gegeven en de schuldeiser daarvoor ook geen klemmende reden heeft.3 Na een bespreking…