Naar de inhoud

Zwijgrecht en waarheidsvinding: een dynamische combinatie

Het recht van de verdachte om te zwijgen draagt niet bij aan de waarheidsvinding in het strafproces, dat op zich al niet erg geschikt is om de waarheid te vinden. In de dagelijkse praktijk van de strafrechtspleging wordt het zwijgrecht in meer of mindere mate onder druk gezet en dat zal in de toekomst alleen nog maar toenemen, al was het maar vanwege het toenemende geloof in de preventieve functie van het strafrecht in de zogeheten preventiestaat waar we zo langzamerhand zijn ingezogen. Verdachten die mede dankzij de relativering van het zwijgrecht een bekentenis afleggen moeten vanuit het perspectief van de waarheidsvinding gewantrouwd worden en van rechters mag worden gevraagd uit oogpunt van de kwaliteit van waarheidsvinding uitdrukkelijk te motiveren waarom zij bekentenissen voor het bewijs gebruiken.

Inleiding

Zwijgen draagt niet bij aan de waarheidsvinding, maar een sprekende verdachte is ook niet altijd een garantie dat de waarheidsvinding wordt gediend. Niet voor niets wordt nog weleens de stelling geponeerd, ook door professionals, dat er nergens zoveel wordt gelogen als in de rechtszaal. Desalniettemin wordt in onze strafrechtspleging de bekennende verklaring van de verdachte in elk geval door juristen nog steeds gezien als de koningin van het bewijs.1 Tijdens het opsporingsonderzoek is men in de regel ook al heel gelukkig met een sprekende verdachte en nog meer met een bekentenis. Dat voorkomt veel extra speurwerk en de zaak kan al spoedig als zijnde rond worden doorgestuurd naar het Openbaar Ministerie (OM) voor verdere stappen in de vervolging en berechting. Een bekennende verklaring van de verdachte kan eenvoudig tot tunnelvisie leiden, hetgeen pas echt problematisch lijkt te zijn wanneer de verdachte ter zitting op zijn verklaring terugkomt.2 Aan…